ECLI:NL:HR:2024:421
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2024 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie ingesteld door J.T. Folkeringa tegen de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gedateerd 10 juli 2023. Het nummer van de uitspraak van het Hof is AUA2021H00178. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift, J.T. Folkeringa, niet de vereiste vertegenwoordigingsbevoegdheid kon aantonen. Dit was noodzakelijk omdat de indiener een machtiging had overgelegd, maar deze niet voldoende bewijs bood voor de bevoegdheid om namens de partij [X] het beroep in cassatie in te dienen.
De griffier van de Hoge Raad had de indiener verzocht om binnen vier weken een bewijsstuk over te leggen waaruit de vertegenwoordigingsbevoegdheid bleek. Dit verzoek werd gedaan via een aangetekende brief op 24 januari 2024, maar deze brief werd wegens onbestelbaarheid teruggezonden. Vervolgens is het verzoek per gewone post verzonden, maar de indiener heeft de gevraagde machtiging of verklaring niet overgelegd. Hierdoor concludeerde de Hoge Raad dat de indiener niet bevoegd was om het beroep in cassatie in te stellen.
De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard en er is geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren, en is een belangrijke uitspraak in het kader van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in belastingzaken.