ECLI:NL:HR:2024:424
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, aangeduid als [X], tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 november 2023, met nummer 22/2235 WAO, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 21/5266). De kwestie betrof een verzoek om schadevergoeding ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie onderzocht. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter indien dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie mogelijk maakte tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, vooral omdat het ging om een geschil over een verzoek tot schadevergoeding. Daarom heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak, 15 maart 2024, en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.