ECLI:NL:HR:2024:494

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
22/04921
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hernieuwd beklag over beslag op camper in strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak gaat het om een hernieuwd beklag van de klager over het beslag dat is gelegd op zijn camper in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De klager, geboren in 1988, stelt eigenaar te zijn van de inbeslaggenomen camper, die eerder op 16 september 2020 onder een derde, [betrokkene 1], in beslag is genomen. Het aanvankelijke beslag op basis van artikel 94 Sv is op 8 juli 2021 omgezet naar een conservatoir beslag op basis van artikel 94a Sv. De rechtbank had eerder een klaagschrift van de klager ongegrond verklaard, maar de klager heeft nieuwe feiten en omstandigheden aangedragen die nopen tot een herbeoordeling van zijn verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klager andere feiten en omstandigheden heeft aangedragen dan in het eerdere klaagschrift, wat aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en concludeert dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat niet buiten redelijke twijfel staat dat de klager als eigenaar van de camper moet worden aangemerkt. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04921 B
Datum26 maart 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 mei 2022, nummer RK 21/2661, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat in Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Den Haag teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat niet buiten redelijke twijfel staat dat de klager als eigenaar van de inbeslaggenomen camper moet worden aangemerkt.
2.2.1
Het procesverloop is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.1 en 2.2. Daaruit blijkt onder meer dat op 16 september 2020 onder [betrokkene 1] beslag is gelegd op onder meer een camper. Het aanvankelijk op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gelegde beslag is op 8 juli 2021 omgezet naar een conservatoir beslag op grond van artikel 94a Sv. De klager stelt de eigenaar te zijn van deze camper. Een op 21 april 2021 door de klager ingediend klaagschrift is op 14 september 2021 ongegrond verklaard. Op 29 oktober 2021 heeft de klager opnieuw een klaagschrift ingediend. De rechtbank heeft ook het tweede klaagschrift ongegrond verklaard. Tegen die laatste beslissing wordt in cassatie opgekomen.
2.2.2
Het namens de klager ingediende klaagschrift van 29 oktober 2021 strekt tot teruggave aan de klager van de onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen camper. Dit klaagschrift houdt onder meer in:
“In het onderzoek Taxus zijn een Mercedes Sprinter (...) in beslag genomen. Klager is eigenaar en derhalve rechthebbende van deze Mercedes sprinter. Klager heeft geen afstand gedaan van deze goederen. Evenmin zijn deze goederen door enig strafbaar feit verkregen of onttrokken aan een rechthebbende. Klager wenst teruggave van (...) de Mercedes Sprinter (...).
Namens klager is eerder aan uw rechtbank verzocht om teruggave van de Mercedes Sprinter (...). De enkelvoudige raadkamer heeft op 14 september jl. het klaagschrift ongegrond verklaard. Volgens de rechter stond op dat moment niet buiten redelijke twijfel vast dat klager als eigenaar van het voertuig dient te worden aangemerkt.
De rechtbank heeft onder meer overwogen dat de waarde van de Mercedes Sprinter wordt geschat tussen de € 14.000 en € 20.000 euro. Dit is onjuist. De tellerstand van de Mercedes Sprinter is, voordat klager eigenaar werd van de bus, teruggedraaid. Hierdoor is de tellerstand veel lager dan de werkelijke tellerstand eigenlijk had moeten zijn. De waarde is dan ook velen malen lager dan de schatting van de waarde welke de rechtbank heeft meegenomen in haar beoordeling. Een bewijs hiervan van de RDW wordt als bijlage 1 aan dit klaagschrift toegevoegd. Daarnaast betreft de Mercedes Sprinter een zelf in elkaar “geknutselde” bus.
De rechtbank heeft tevens overwogen dat het verzamelinkomen van klager in 2019 € 10.975,- en in 2018 € 11.094,- was en klager volgens de rechtbank geen erfenissen of giften heeft ontvangen. Bij de behandeling van het klaagschrift ter raadkamer heeft de raadsvrouwe van klager aangegeven dat klager geld ontvangt van zijn grootouders en hij tevens sponsoring geniet binnen de motorsport. De rechtbank heeft dit kennelijk niet meegenomen in haar oordeel, nu de beslissing hiervan geen blijk geeft. Klager wenst nieuwe stukken te overleggen, waaruit voorgaande wordt bevestigd. Allereerst worden er twee verklaringen overgelegd als bijlage 2 en bijlage 3, waaruit volgt dat zowel de vader van klager als de grootouder van klager verklaren dat klager eigenaar is van de Mercedes Sprinter. Tevens wenst klager verschillende bankafschriften van zijn grootouders als bijlage 4 te overleggen waaruit volgt dat zijn grootouders contant geld opnemen, welke zij vervolgens aan hun kleinzoon [klager] geven. Vanaf 2016 tot heden wordt ± per maand € 300,- aan de [klager] gegeven door zijn grootouders ter ondersteuning van zijn motorsport. Dit wordt opgenomen van de gezamenlijke bankrekeningnummer [nummer] van zijn grootouders. Zodoende ontvangt [klager] maandelijks een bedrag van zijn grootouders van enkele honderden euro’s. Een verklaring van een van de grootvaders [betrokkene 2] – vader van zijn moeder – van het bewijs van bijdrage aan hun kleinzoon wordt als bijlage 5 overgelegd. Aldus ontvangt klager naast het inkomen zoals door de rechtbank is vastgesteld, ook een geldelijke bijdrage van ± per maand € 300,-. Dit in samenhang bezien met het feit dat de Mercedes Sprinter een veel lagere waarde vertegenwoordigt dan aangenomen, het geen originele wagen betreft, de kilometer stand niet origineel is wat de waarde doet dalen, meent klager dat thans wel buiten redelijke twijfel vast kan worden gesteld dat klager als eigenaar van het voertuig dient te worden aangemerkt. Enige andere aanwijzing dat dit niet zo zou zijn ontbreekt. Het is uiteindelijk ook niet aan klager om aan te tonen dat de Sprinter niet van hem is maar aan het openbaar ministerie om bewijs te brengen van deze stelling.
In de beslissing van de rechtbank wordt tevens onder meer opgemerkt dat uit gegevens van het CJIB blijkt dat de verdachte, [betrokkene 1] , gebruik heeft gemaakt van de camper, nu hij op zijn naam een boete heeft gekregen in combinatie met het kenteken. Ook worden enkele andere punten benoemd. Namens klager is echter ter raadkamer naar voren gebracht dat de kinderen van [betrokkene 1] inderdaad vaak met hem crossen. De Mercedes Sprinter behoort echter aan klager toe. Klager wenst hierbij enkele foto’s als bijlage 6 te overleggen, waarop hij onder meer in de Mercedes Sprinter zit en waar hij foto’s heeft gemaakt van de bus terwijl hij op rondtocht was. Ook is klager in het bezit van een filmpje waarop hij te zien is bij de bus.
In de beslissing van de rechtbank wordt overwogendat volgens vaste jurisprudentie de enkele omstandigheden dat de kentekenregistratie, verzekering en wegenbelasting op naam van klager zijn gesteld, niet doorslaggevend zijn bij de beoordeling van de vraag of klager rechthebbende op het voorwerp is. (HR 6 maart 2012, LJN BV3452 en HR 6 maart 2012, LJN BV3451). Klager meent dat hij thans voldoende bescheiden heeft overgelegd, waardoor buiten redelijke twijfel vast staat dat klager eigenaar is van de Mercedes Sprinter. Eerder had klager al de kentekenregistratie overgelegd, alsmede enkele bankafschriften van de verzekering en de wegenbelasting.
Voor de volledigheid worden ook deze bijlagen, welke bij de behandeling ter raadkamer namens klager aan uw Rechtbank zijn overgelegd, aan dit klaagschrift gevoegd als bijlage 7.”
2.2.3
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 3 mei 2022 houdt onder meer in:
“De klager verklaart, verkort en zakelijk weergegeven:
(...) Het klaagschrift gaat alleen over de camper ‘sprinter’. Wij crossen met zijn allen. Ik train met de broertjes [betrokkene 1] . Ik woon in [plaats] . Ik heb daar hele hoge parkeerkosten en geen plek om mijn bus te parkeren, dus heb ik hem gestald in de loods van [betrokkene 1] . Mijn camperbus staat daar sinds de loods is aangekocht. Ik heb de bus gekocht bij een particulier in [plaats] . De verkoper wilde hem weg doen want de bus had schade. Wij hadden eerst maar een klein busje en wilde een bus waar we ook in konden slapen. Mijn vader is handig en samen hebben we de bus omgebouwd. [betrokkene 1] en ik halen elkaar af en toe op. We delen de bus. Als ik geen tijd had, haalde hij iets op. Ik heb de bus voor 5.000 euro gekocht. Ik krijg bijdrages van mijn opa, oma en ouders. De geschatte waarde van de bus klopt niet. De bus had schade, onder andere deuken in de bumpers. Ik verdien inkomsten als [beroep] in het olympisch stadion. In 2019 en 2020 werkte ik voor hetzelfde bedrijf, maar dan in loondienst.”
2.2.4
De rechtbank heeft het klaagschrift bij beschikking van 17 mei 2022 ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
“Het oordeel van de rechtbank
(...)
De vraag die eerst moet worden beantwoord is of er in het onderhavige klaagschrift nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd ten opzichte van het ongegrond verklaarde klaagschrift van 14 september 2021. Hernieuwd beklag ten aanzien van hetzelfde voorwerp is immers slechts mogelijk op grond van nieuwe feiten en omstandigheden. De klager is niet-ontvankelijk in zijn beklag indien aan die voorwaarde niet is voldaan (HR 21 oktober 1997, LJN ZD0838, NJ 1998, 172 en HR 4 september 2007, LJN BA2161). Niet is vereist dat de feiten en omstandigheden waarop in het hernieuwde beklag een beroep wordt gedaan in die zin nieuw zijn dat zij zich eerst na de behandeling van het eerdere klaagschrift hebben voorgedaan of bekend zijn geworden. In het algemeen geldt dat een hernieuwd beklag ontvankelijk is indien een beroep wordt gedaan op andere feiten of omstandigheden dan die waarop het eerdere klaagschrift was gebaseerd en die van zodanige aard zijn dat zij nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoek tot opheffing van het beslag (HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:580, HR 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:122 en HR 14 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2863).
De rechtbank stelt vast dat de klager andere feiten en omstandigheden aandraagt dan waarop het eerdere klaagschrift was gebaseerd. Deze nieuwe feiten en omstandigheden dienen ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij de eigenaar is van de camper. De klager voert aan dat de werkelijke waarde van de camper lager is dan de waarde waar vanuit werd gegaan in de beslissing van 14 september 2021 doordat de camper zelf in elkaar is gezet en de tellerstand is teruggedraaid. Ook voert hij aan dat zijn inkomen in 2019 hoger was dan het inkomen waarvan werd uitgegaan in de beslissing van 14 september 2021. Hij heeft hiertoe stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij geld ontvangt van zijn grootouders en sponsors. Tevens heeft hij stukken overgelegd waaruit zou moeten blijken dat hij de eigenaar is van de camper, zoals verklaringen van zijn vader en grootouders en foto’s waarop klager als bestuurder van de camper te zien is. De rechtbank stelt vast dat deze nieuwe feiten en omstandigheden nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoekschrift. De klager is ontvankelijk in zijn klaagschrift.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt en dat van de rechter niet gevergd kan worden ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden (ECLI:NL:HR:2010:BL2823).
De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal van bevindingen (eigendomsrecherche NH-938-X) van verbalisant [verbalisant] van 23 juni 2021 aanwijzingen bevat dat de belanghebbende - en niet klager - feitelijk eigenaar is van de auto:
Over de belanghebbende/verdachte:
 De camper is tijdens de doorzoeking op 16 september 2020 op het adres van het bedrijfspand van de verdachte aangetroffen.
 Uit gegevens van het CJIB blijkt dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de camper, nu hij op zijn naam een boete heeft gekregen in combinatie met het kenteken.
 De camper meermalen is gesignaleerd bij het adres van de verdachte.
Over klager:
 De waarde van de camper wordt geschat tussen de € 14.000,- en € 20.000,- en het verzamelinkomen van de klager in 2019: € 10.795,00 en in 2018: € 11.094,00 bedroeg. Daarbij wordt opgemerkt dat de klager geen erfenissen of giften heeft ontvangen.
 De klager heeft na herhaaldelijk daarnaar te zijn gevraagd tot op heden geen aankoopbewijs van de camper overgelegd.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, afgezet tegen hetgeen door klager is aangevoerd teneinde zijn standpunt te onderbouwen acht de rechtbank het – alles afwegend – niet buiten redelijke twijfel dat de klager als eigenaar van het voertuig moet worden aangemerkt. Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Daarbij overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie de enkele omstandigheden dat de kentekenregistratie, verzekering en wegenbelasting op naam van klager zijn gesteld, niet doorslaggevend zijn bij de beoordeling van de vraag of klager rechthebbende op het voorwerp is. (HR 6 maart 2012, LJN BV3452 en HR 6 maart 2012.).
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.”
2.2.5
De beschikking van de rechtbank van 14 september 2021, waarbij het eerder ingediende klaagschrift ongegrond is verklaard, houdt onder meer het volgende in:
“Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt en dat van de rechter niet gevergd kan worden ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden (ECLI:NL:HR:2010:BL2823).
De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal van bevindingen (eigendomsrecherche NH-938-X) van verbalisant [verbalisant] van 23 juni 2021 aanwijzingen bevat dat de verdachte - en niet klager - feitelijk eigenaar is van de auto:
Over verdachte:
 (...) de camper is tijdens de doorzoeking op 16 september 2020 op het adres van het bedrijfspand van de verdachte aangetroffen.
 (...)
 Uit gegevens van het CJIB blijkt dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de camper, nu hij op zijn naam een boete heeft gekregen in combinatie met het kenteken.
 Camper is meermalen gesignaleerd bij het adres van de verdachte.
 (...)
Over klager:
 Naast de camper heeft klager twee motoren en twee bromfietsen op zijn naam staan.
 De waarde van de camper wordt geschat tussen de € 14.000,- en € 20.000,- en het verzamelinkomen van klager was in 2019: € 10.795,- en in 2018: € 11.094,-. Daarbij wordt opgemerkt dat klager geen erfenissen of giften heeft ontvangen.
 Klager heeft na herhaaldelijk daarnaar te zijn gevraagd tot op heden geen aankoopbewijs van de camper gestuurd.
Op grond van deze omstandigheden acht de rechtbank het niet buiten redelijke twijfel dat klager als eigenaar van het voertuig moet worden aangemerkt. Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Daarbij overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie de enkele omstandigheden dat de kentekenregistratie, verzekering en wegenbelasting op naam van klager zijn gesteld, niet doorslaggevend zijn bij de beoordeling van de vraag of klager rechthebbende op het voorwerp is. (HR 6 maart 2012, LJN BV3452 en HR 6 maart 2012, LJN BV 3451).
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.”
2.2.6
De onder 2.2.4 en 2.2.5 weergegeven beschikkingen zijn wat betreft de daarin vermelde feiten en omstandigheden die de rechtbank in aanmerking heeft genomen bij de beoordeling van de gegrondheid van het beklag nagenoeg gelijkluidend, met dit verschil dat de rechtbank in de onder 2.2.4 weergegeven beschikking (over het hernieuwde beklag) daaraan heeft toegevoegd dat het die feiten en omstandigheden heeft “afgezet tegen hetgeen door klager is aangevoerd teneinde zijn standpunt te onderbouwen”.
2.3.1
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet worden vooropgesteld dat de rechter in een geval waarin op grond van artikel 94a Sv beslag is gelegd en een derde in een beklagprocedure op de voet van artikel 552a Sv om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt. De rechter moet daarvan in zijn beslissing blijk geven. Als die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter ook moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van artikel 94a leden 4 of 5 Sv voordoet. (Vgl. HR 20 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2144.)
2.3.2
Als een eerder ingediend klaagschrift niet heeft geleid tot opheffing van het beslag en dat beslag nog niet anderszins is geëindigd, is het in beginsel mogelijk om opnieuw een klaagschrift in te dienen dat strekt tot beëindiging van het op de voet van artikel 94 Sv dan wel artikel 94a Sv gelegde beslag. De aanleiding daarvoor kan zijn gelegen in het tijdsverloop sinds de inbeslagneming en de beslissing op het eerdere klaagschrift en/of in een wijziging van de voor de beoordeling van het beklag relevante omstandigheden. Door het wederom indienen van een klaagschrift kan dan het beklag opnieuw worden beoordeeld op grond van de informatie die op dat moment voorhanden is over de strafzaak of ontnemingszaak, waarbij de beklagrechter mede acht kan slaan op het tijdsverloop sinds de inbeslagneming.
2.3.3
Voor de ontvankelijkheid van het hernieuwde beklag is allereerst vereist dat de beslissing op het eerder ingediende klaagschrift onherroepelijk is. Daarnaast geldt in het algemeen dat een hernieuwd beklag ontvankelijk is als een beroep wordt gedaan op andere feiten of omstandigheden dan die waarop het eerdere klaagschrift was gebaseerd en die van zodanige aard zijn dat zij nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoek tot opheffing van het beslag. Het is niet vereist dat de feiten of omstandigheden waarop in het hernieuwd beklag een beroep wordt gedaan in die zin nieuw zijn dat zij zich pas na de behandeling van het eerdere klaagschrift hebben voorgedaan of bekend zijn geworden. Een hernieuwd beklag kan echter niet in behandeling worden genomen als daarin uitsluitend een beroep wordt gedaan op feiten en/of omstandigheden waarop de klager in het eerdere klaagschrift of bij gelegenheid van de behandeling daarvan een beroep heeft gedaan. (Vgl. HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:81, rechtsoverweging 2.5.1 en 2.5.2.)
2.4
De rechtbank heeft vastgesteld dat de klager andere feiten en omstandigheden heeft aangedragen – die dienen ter nadere onderbouwing van zijn standpunt dat hij de eigenaar is van de inbeslaggenomen camper – dan waarop het eerdere klaagschrift was gebaseerd, en dat die feiten en omstandigheden nopen tot een nieuwe beoordeling van het klaagschrift. Gelet daarop kon de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift niet volstaan met slechts een herhaling van de overwegingen in de beschikking waarbij het eerdere klaagschrift ongegrond is verklaard, zonder daarbij in te gaan op dat wat bij het hernieuwde beklag voor het eerst is aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank dat niet buiten redelijke twijfel staat dat de klager als eigenaar van de inbeslaggenomen camper kan worden aangemerkt, is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 maart 2024.