ECLI:NL:HR:2024:497

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
22/04379
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag ex artikel 94 Sv op verhuisdozen met administratie in het kader van witwasverdenking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 oktober 2022. Het betreft een klaagschrift ingediend door de klager, die in deze procedure wordt vertegenwoordigd door zijn advocaat M.R. Mantz. De klager had bezwaar gemaakt tegen het beslag dat was gelegd op verhuisdozen met administratie, in het kader van een verdenking van witwassen. De centrale vraag was of de rechtbank voldoende rekening had gehouden met de belangen van de klager als verdachte in de strafprocedure en of de rechtbank terecht had geweigerd om kopieën van de administratie aan de klager te verstrekken.

De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank Rotterdam in stand blijft. Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en T.B. Trotman, in aanwezigheid van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04379 B
Datum2 april 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 oktober 2022, nummer RK 22/012119, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft M.R. Mantz, advocaat te Voorburg, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 april 2024.