Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
2 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 april 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de klaagster. De klaagster had een klaagschrift ingediend tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin beslag was gelegd op haar televisie en laptop onder haar ex-partner. Dit beslag was gelegd in het kader van een verdenking van het veroorzaken van geluidshinder. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in haar beroep, omdat de inbeslaggenomen voorwerpen inmiddels waren vernietigd. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en geoordeeld dat de klaagster geen belang meer had bij haar cassatieberoep, waardoor zij niet-ontvankelijk werd verklaard. De beslissing van de Hoge Raad is gebaseerd op artikel 134.2.c jo. 117 van het Wetboek van Strafvordering, dat de voorwaarden voor ontvankelijkheid van een cassatieberoep regelt. De uitspraak benadrukt het belang van de status van inbeslaggenomen voorwerpen in het proces.