ECLI:NL:HR:2024:540
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X], vertegenwoordigd door W.M.R. Balliël, tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 november 2023, nummer 22/769 WW, die op zijn beurt een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Limburg (nummer 20/2799) betrof. Deze laatste uitspraak had betrekking op een besluit van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen ingevolge de Werkloosheidswet.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep duidelijk niet kunnen slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.
De uitspraak is gedaan door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is openbaar uitgesproken op 5 april 2024.