ECLI:NL:HR:2024:542
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake Algemene Ouderdomswet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, aangeduid als [X], tegen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Dit beroep was gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 januari 2024, waarin de hoger beroepen van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Amsterdam werden behandeld. De Rechtbank had zich eerder uitgesproken over besluiten van de Sociale Verzekeringsbank in het kader van de Algemene Ouderdomswet, met betrekking tot de nummers 21/1250 en 21/4346.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep niet gegrond zijn. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad gebruikgemaakt van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 5 april 2024, en het arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.