ECLI:NL:HR:2024:550

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
22/00561
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging bijzondere voorwaarde contactverbod in ontuchtzaak met minderjarige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, een 47-jarige man, was veroordeeld voor meermalen gepleegde ontucht met de 9-jarige dochter van vrienden van zijn ex-vriendin, alsook voor het verstrekken van schadelijke afbeeldingen aan dit meisje. De Hoge Raad beoordeelde de toelaatbaarheid van een bijzondere voorwaarde die aan de veroordeling was verbonden, namelijk een contactverbod met het slachtoffer en haar familie. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van deze bijzondere voorwaarde, omdat deze onvoldoende precies was geformuleerd. De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever had beoogd dat bijzondere voorwaarden zo gedetailleerd mogelijk moesten worden omschreven, ter waarborging van rechtszekerheid en effectieve uitvoering van reclasseringstoezicht. De door het hof gestelde voorwaarde dat de veroordeelde zich moest houden aan aanwijzingen van 'andere instanties' werd als onvoldoende specifiek beschouwd, wat in strijd was met de wet. De Hoge Raad heeft de bijzondere voorwaarde vernietigd en zelf de zaak afgedaan. Tevens werd de opgelegde gevangenisstraf verminderd, omdat de redelijke termijn voor de uitspraak was overschreden. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00561
Datum9 april 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 16 februari 2022, nummer 22-000730-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de bijzondere voorwaarde dat “het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen – direct of indirect – met [slachtoffer ] , haar ouders, broer en zus, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en waarbij de veroordeelde zich aan de aanwijzingen houdt die door het openbaar ministerie, de reclassering en/of andere instanties worden gegeven”, voor zover daarin is opgenomen “en/of andere instanties”, en voorts wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de door het hof gestelde bijzondere voorwaarde betreffende het contactverbod met het slachtoffer en familieleden van het slachtoffer, voor zover deze inhoudt “dat de veroordeelde zich aan de aanwijzingen houdt die door het openbaar ministerie, de reclassering en/of andere instanties worden gegeven” onvoldoende precies is geformuleerd.
3.2
Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor – kort gezegd – het plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren (meermalen gepleegd) en het verstrekken van schadelijke afbeeldingen aan deze minderjarige (meermalen gepleegd). De uitspraak van het hof bevat over de strafoplegging onder meer de volgende beslissingen:
“Het hof:
(...)
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren (...) de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
(...)
- het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen - direct of indirect - met [slachtoffer ] , haar ouders, broer en zus, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en waarbij de veroordeelde zich aan de aanwijzingen houdt die door het openbaar ministerie, de reclassering en/of andere instanties worden gegeven.”
3.3
Artikel 14c lid 2, aanhef en onder 5º, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
(...)
5°. een verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen.”
3.4
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever met het oog op de rechtszekerheid en een doeltreffende invulling en uitvoering van het reclasseringstoezicht ten aanzien van alle bijzondere voorwaarden heeft beoogd dat de rechter deze in zijn vonnis “zo gedetailleerd mogelijk” omschrijft (vgl. HR 8 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1957).
3.5
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de door het hof gestelde bijzondere voorwaarde betreffende het contactverbod dat “de veroordeelde zich aan de aanwijzingen houdt die door het openbaar ministerie, de reclassering en/of andere instanties worden gegeven” in strijd met artikel 14c lid 2, aanhef en onder 5º, Sr, voor zover deze ziet op aanwijzingen die worden gegeven door “andere instanties”, omdat de voorwaarde in zoverre onvoldoende precies is geformuleerd.
3.6
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal zelf de zaak afdoen en de bijzondere voorwaarde vernietigen, voor zover deze betrekking heeft op “andere instanties”.

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover het als bijzondere voorwaarde opgelegde contactverbod inhoudt dat de veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die door “andere instanties” worden gegeven, en wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze veertien maanden en twee weken, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 april 2024.