ECLI:NL:HR:2024:591

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
22/03836
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag inzake moord en poging doodslag met betrekking tot een liquidatie in Rotterdam-Kralingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 11 oktober 2022. De verdachte, geboren in 1995, was betrokken bij een liquidatie in Rotterdam-Kralingen waarbij hij op klaarlichte dag met een automatisch wapen op een stilstaande auto schoot. Dit leidde tot de dood van de bestuurder van de auto en schade aan een bestelbus die zich achter de auto bevond. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, behalve wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar alleen met betrekking tot de strafmaat.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit was het geval omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden en er meer dan zestien maanden waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 23 jaren naar 22 jaren en 10 maanden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03836
Datum16 april 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 11 oktober 2022, nummer 22-000013-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 23 jaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 22 jaren en 10 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 april 2024.