Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
16 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 11 oktober 2022. De verdachte, geboren in 1995, was betrokken bij een liquidatie in Rotterdam-Kralingen waarbij hij op klaarlichte dag met een automatisch wapen op een stilstaande auto schoot. Dit leidde tot de dood van de bestuurder van de auto en schade aan een bestelbus die zich achter de auto bevond. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, behalve wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar alleen met betrekking tot de strafmaat.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit was het geval omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden en er meer dan zestien maanden waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 23 jaren naar 22 jaren en 10 maanden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen.