ECLI:NL:HR:2024:593

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
22/00483
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafoplegging bij rijden met ongeldig verklaard rijbewijs en eerdere veroordelingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs, maar de vraag was of het hof rekening had mogen houden met eerdere veroordelingen die nog niet onherroepelijk waren op het moment van het bewezenverklaarde feit. De verdachte was op 7 november 2020 betrapt op het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs, waarvoor hij een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, en een taakstraf van 28 uur had gekregen. De Hoge Raad oordeelde dat de strafoplegging ontoereikend was gemotiveerd, omdat het hof in zijn motivering te veel gewicht had toegekend aan eerdere veroordelingen die nog niet onherroepelijk waren. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van de straf.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00483
Datum16 april 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 februari 2022, nummer 21-002946-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat in Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsman van de verdachte en H. Brentjes, advocaat in Utrecht, hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de strafmotivering.
2.2
De verdachte is voor overtreding van artikel 9 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) op 7 november 2020, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, en een taakstraf van 28 uur, subsidiair 14 dagen hechtenis. De strafoplegging is als volgt gemotiveerd:
“Het hof overweegt dat de verdachte een auto heeft bestuurd ondanks dat hij daartoe op dat moment niet bevoegd was, omdat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Dergelijke beslissingen van het CBR hebben tot doel de verkeersveiligheid te bevorderen. De verdachte, die van de ongeldigverklaring op de hoogte was, heeft zich hier niets van aangetrokken.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens gelet op de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie van 21 december 2021, waaruit blijkt dat verdachte in juli 2021 tweemaal onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten als de onderhavige. De opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van in totaal 6 weken zijn reeds ten uitvoer gelegd. Deze veroordelingen hebben verdachte niet weerhouden om opnieuw met een ongeldig verklaard rijbewijs een personenauto te besturen. Dit weegt het hof sterk in het nadeel van verdachte.”
2.3
Bij de stukken bevindt zich een Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 december 2021 over de verdachte. De inhoud van dat uittreksel is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6.
2.4.1
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet het volgende worden vooropgesteld. De rechter mag bij de strafoplegging rekening houden met een niet tenlastegelegd feit, onder meer wanneer de verdachte voor dit feit onherroepelijk is veroordeeld en dit feit wordt vermeld ter nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9968). Daarbij wordt, mede gelet op artikel 78b van het Wetboek van Strafrecht, met een onherroepelijke veroordeling gelijkgesteld een onherroepelijke strafbeschikking.
2.4.2
Als in zulke gevallen het vermelden van een niet tenlastegelegd – al dan niet soortgelijk – feit aanleiding geeft tot strafverzwaring, moet de veroordeling of de strafbeschikking voor dat feit in beginsel onherroepelijk zijn op het moment dat deze in het vonnis of het arrest bij de strafoplegging in aanmerking wordt genomen. Maar als met de vermelding van het niet tenlastegelegde feit bij de strafoplegging in het bijzonder gewicht wordt toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte ondanks een eerdere veroordeling of een eerdere strafbeschikking zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zo’n strafbaar feit – bijvoorbeeld doordat in de strafmotivering wordt vermeld dat die veroordeling of die strafbeschikking de verdachte niet ervan heeft weerhouden opnieuw zo’n strafbaar feit te begaan – moet de veroordeling of de strafbeschikking voor dat niet tenlastegelegde feit al onherroepelijk zijn ten tijde van het begaan van het feit waarop de strafoplegging betrekking heeft.
2.5
In de onder 2.2 weergegeven strafmotivering, waarin het hof heeft overwogen dat twee eerdere veroordelingen uit juli 2021 de verdachte niet ervan hebben weerhouden om opnieuw met een ongeldig verklaard rijbewijs een personenauto te besturen, komt tot uitdrukking dat het hof in het bijzonder gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte niettegenstaande deze twee eerdere veroordelingen voor overtreding van artikel 9 lid 2 WVW 1994 zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zo’n strafbaar feit. Deze veroordelingen dateren van na het begaan van het onder 2.2 vermelde feit waarop de strafoplegging betrekking heeft en waren dus nog niet onherroepelijk op het moment van het begaan van het feit. De strafoplegging is daarom, gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld, ontoereikend gemotiveerd.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T.B. Trotman en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 april 2024.