ECLI:NL:HR:2024:632
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht en betalingsonmacht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld door belanghebbende tegen een uitspraak op verzet van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had eerder op 18 april 2023 uitspraak gedaan in drie samenhangende zaken met nummers 21/1757 V, SGR 21/1758 V en SGR 21/1759 V. Belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende in de gelegenheid gesteld om een verklaring omtrent afwezigheid van vermogen in te dienen en recente inkomensgegevens te overleggen. Echter, belanghebbende heeft nagelaten de gevraagde gegevens aan te leveren, waarna de griffier de heffing van het griffierecht heeft voortgezet. Op 15 november 2023 ontving belanghebbende een aangetekende brief waarin hij werd gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn van vier weken voor betaling werd gesteld. Deze brief werd op het opgegeven adres afgeleverd, maar het griffierecht is niet voldaan. Op 19 december 2023 heeft de griffier een bericht in het digitale dossier van belanghebbende geplaatst, waarin hij werd uitgenodigd om te reageren op het niet betalen van het griffierecht. Ook hiervan is een kennisgeving verzonden naar het opgegeven e-mailadres. De Hoge Raad concludeert dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen, maar geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid. Gelet op artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het beroep in cassatie als niet-ontvankelijk worden verklaard. De Hoge Raad ziet geen aanleiding om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.