ECLI:NL:HR:2024:69

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
21/04532
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming uit hennepteelt en schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van de betrokkene, die in 1975 is geboren. De betrokkene was eerder vrijgesproken van het telen van een aantal hennepplanten, maar het hof had bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ook rekening gehouden met een eerdere oogst van 559 hennepplanten, waarover de betrokkene was vrijgesproken. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte de schatting van het voordeel had gebaseerd op een feit waarvan de betrokkene was vrijgesproken. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting verminderd. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat ook leidde tot een verdere vermindering van de betalingsverplichting. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de hoogte van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 55.311 en het te betalen bedrag op € 52.546.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04532 P
Datum23 januari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 oktober 2021, nummer 21-003611-19, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft D.J.M. Dammers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt in de kern dat het hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel mede heeft gebaseerd op een feit (een eerdere oogst van 559 hennepplanten) waarvan de betrokkene in de strafzaak is vrijgesproken.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4-6 en 21-22. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen en de op vijf eerdere geslaagde oogsten gebaseerde schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het aan de Staat te betalen bedrag verminderen met het voordeel dat het hof aan de betrokkene heeft toegerekend ter zake van één eerdere oogst waarvan de betrokkene is vrijgesproken, dus met een bedrag van € 13.828.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot verdere vermindering van de betalingsverplichting.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting;
- vermindert het bedrag van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in die zin dat de hoogte daarvan € 55.311 bedraagt;
- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 52.546 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 januari 2024.