Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
23 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van de betrokkene, die in 1975 is geboren. De betrokkene was eerder vrijgesproken van het telen van een aantal hennepplanten, maar het hof had bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ook rekening gehouden met een eerdere oogst van 559 hennepplanten, waarover de betrokkene was vrijgesproken. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte de schatting van het voordeel had gebaseerd op een feit waarvan de betrokkene was vrijgesproken. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting verminderd. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat ook leidde tot een verdere vermindering van de betalingsverplichting. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de hoogte van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 55.311 en het te betalen bedrag op € 52.546.