ECLI:NL:HR:2024:703
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de Wet waardering onroerende zaken en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 13 juni 2023. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak aan de [a-straat 1] te [Z] voor het jaar 2020, waarbij de heffingsambtenaar de waarde had vastgesteld op € 198.000. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze WOZ-beschikking en verzocht om aanvullende informatie, waaronder het taxatieverslag en andere relevante stukken. De Rechtbank Rotterdam had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar de heffingsambtenaar had in hoger beroep bij het Hof Den Haag de uitspraak van de Rechtbank aangevochten.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om naast het taxatieverslag ook de andere gevraagde stukken voorafgaand aan het hoorgesprek te verstrekken. De belanghebbende had in zijn hoger beroep de vergoeding van proceskosten aan de orde gesteld, maar het Hof kwam niet toe aan de beoordeling van deze grief. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat de bestreden uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, behalve voor zover deze betrekking heeft op de waarde van de woning, en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. Tevens is het Dagelijks Bestuur van de Regionale Belasting Groep veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de belanghebbende.