ECLI:NL:HR:2024:756
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Rentevergoeding bij teruggaaf van vermogensrendementsheffing wegens schending van het EVRM en het Eerste Protocol
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X], de belanghebbende. De zaak betreft de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2016, 2017 en 2018, waarbij de belanghebbende in hoger beroep had aangevoerd dat de heffing in strijd was met artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van het Eerste Protocol. De Hoge Raad heeft eerder in een arrest van 24 december 2021 geoordeeld dat belastingheffing in box 3 over een fictief rendement dat hoger is dan het werkelijke rendement in strijd is met het EVRM.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had in zijn uitspraak geoordeeld dat de belanghebbende recht had op een rentevergoeding over de onterecht betaalde belasting. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat op grond van de Nederlandse wetgeving, met name artikel 30fe AWR en artikel 28b, lid 1 van de Invorderingswet 1990, er geen recht op rentevergoeding bestaat. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de nationale wetgeving een uitputtende regeling biedt voor de vergoeding van rente bij vermindering van belastingaanslagen.
De Hoge Raad heeft verder overwogen dat, hoewel het EHRM in bepaalde gevallen een rentevergoeding kan toekennen bij schending van het EVRM, dit niet automatisch betekent dat de nationale wetgeving hieraan moet voldoen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, maar enkel wat betreft de rentevergoeding, en het verzoek om rentevergoeding afgewezen. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.