De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe onder meer overwogen:
“Inleiding
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op 6 oktober 2020 onder verdachte [betrokkene 1] gelegde beslag op twee personenauto’s, te weten:
- (...)
- een Mercedes GLE63 AMG met [kenteken 1]
en de teruggave daarvan aan klager.
Op 6 oktober 2020 is onder [betrokkene 1] (zoon van klager) strafrechtelijk beslag gelegd op de voertuigen. Vervolgens is op 3 november 2020 in het kader van een Strafrechtelijk Financieel Onderzoek ook conservatoir beslag gelegd op de voertuigen.
(...)
Inhoudelijke beoordeling
Op de voornoemde voertuigen rust zowel strafrechtelijk als conservatoir beslag. Het beslag is gelegd onder de zoon van klager, [betrokkene 1] .
Ter zake van conservatoir beslag ex artikel 94a Sv geldt als criterium voor teruggave aan een derde - zoals klager - of buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar te goeder trouw van het voorwerp moet worden aangemerkt. Voorts geldt dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt.
(...)
- Mercedes ( [kenteken 1] )
De rechtbank stelt voorop dat uit het feit dat het kenteken - sinds 12 juli 2018 - ten name van klager is gesteld niet meebrengt dat klager als eigenaar dient te worden aangemerkt. Immers, zoals hiervoor reeds opgemerkt, wordt naar het eigenaar zijn van degene die een kenteken aanvraagt geen onderzoek verricht. De rechtbank dient aan de hand van de voorhanden zijnde stukken een oordeel te vormen met betrekking tot de vraag of klager als eigenaar kan worden aangemerkt.
Blijkens de door klager overgelegde factuur d.d. 13 juli 2018 van [A] B.V. bedroeg de koopsom van dit voertuig in totaal € 160.000,-. Daarop is in mindering gebracht de inruilwaarde van een Mercedes Benz GLE 450 AMG (kenteken [kenteken 2]) van € 81.500,-. Het resterende deel, zijnde € 78.500,- is blijkens het door klager overgelegde rekeningafschrift op 9 juli 2018 vanaf zijn bankrekening overgemaakt naar [A] BV.
Met betrekking tot de inruilauto ([kenteken 2]) heeft klager stukken overgelegd, te weten een factuur d.d. 30 april 2016 van [A] B.V. en een afschrift van zijn bankrekening waaruit blijkt dat hij ten behoeve van de aanschaf van deze auto een bedrag van € 60.000,- naar [A] B.V. heeft overgemaakt.
Met betrekking tot de Mercedes bevindt zich verder een huurovereenkomst d.d. 1 maart 2020 bij de stukken. Blijkens die overeenkomst zou klager onder andere per 1 april 2020 voor de duur van 60 maanden het voertuig verhuren aan [betrokkene 1] voor € 1.500,- per maand. Daarnaast diende [betrokkene 1] € 125,- per maand aan wegenbelasting te betalen. De in de huurovereenkomst genoemde huurbetaling en de betaling ten behoeve van de wegenbelasting door [betrokkene 1] hebben plaatsgevonden.
De balans opmakend komt de rechtbank tot de tussenconclusie dat op basis van de beschikbare documenten het erop lijkt dat klager eigenaar is van de Mercedes. De rechtbank dient daarom te onderzoeken of, zoals het Openbaar Ministerie stelt, er sprake is van een schijnconstructie.
In dat kader is door het Openbaar Ministerie verwezen naar de financiële positie van [betrokkene 1] . Uit het proces-verbaal van bevindingen (bijlage 5, standpunt Openbaar Ministerie) volgt dat op basis van onderzoek het onduidelijk is hoe [betrokkene 1] zijn maandelijkse vaste lasten van € 6.000,- heeft kunnen betalen. Op basis van het maandelijkse inkomen zou dat niet mogelijk zijn.
Ter zitting heeft klager onder meer verklaard dat hij vaker iets voor zijn zoon betaalt, alles voor zijn zoon zou doen en dat zijn zoon hem vaak nodig heeft gehad. Uit de verklaring van klager volgt dat hij nauw betrokken is bij zijn zoon, maar ook dat hij inzicht heeft in zijn financiële situatie. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat klager bekend was met het gegeven dat zijn zoon onvoldoende financiële ruimte had om de - niet geringe - huur van de Mercedes te betalen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank toch twijfels met betrekking tot de huurconstructie ten aanzien van de Mercedes. De rechtbank komt tot de conclusie dat niet buiten redelijke twijfel staat dat klager als eigenaar van de Mercedes moet worden aangemerkt.