ECLI:NL:HR:2024:866
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de verplichtingen van de heffingsambtenaar bij WOZ-beschikking en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, tegen het Dagelijks Bestuur van de Regionale Belasting Groep. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 13 juni 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar aan de orde waren. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak van belanghebbende vastgesteld op € 206.000 voor het jaar 2020, en belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze WOZ-beschikking en de daaropvolgende aanslag in de onroerendezaakbelastingen.
De Rechtbank Rotterdam had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de heffingsambtenaar had in hoger beroep betoogd dat hij niet verplicht was om naast het taxatieverslag ook andere gevraagde stukken voorafgaand aan het hoorgesprek te verstrekken. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de uitspraak van de Rechtbank had vernietigd, behalve voor zover deze betrekking had op de waarde van de woning. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase niet aan zijn verplichtingen had voldaan.
De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie en de kosten voor het Hof toegewezen aan de heffingsambtenaar en het Dagelijks Bestuur, en heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.750 voor de cassatieprocedure en € 875 voor de procedure bij het Hof. Dit arrest benadrukt de verplichtingen van de heffingsambtenaar onder de Wet WOZ en de noodzaak om belanghebbenden tijdig van alle relevante informatie te voorzien.