ECLI:NL:HR:2024:891

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
22/00484
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in strafzaak betreffende schuldwitwassen van bitcoins met vragen over verbergen en verhullen van herkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 februari 2022. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1979, die beschuldigd werd van schuldwitwassen van bitcoins, met als kernvraag of hij de herkomst van deze bitcoins heeft verborgen of verhuld. Het openbaar ministerie heeft cassatie ingesteld tegen de vrijspraak van het hof voor het verbergen en verhullen van de herkomst van de bitcoins. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof ten onrechte het oogmerk van de verdachte bepalend heeft geacht bij de beoordeling van de vraag of er sprake was van 'verbergen' of 'verhullen' in de zin van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel van het openbaar ministerie gegrond verklaard en de uitspraak van het hof vernietigd. Tevens is de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak ook de samenhang met andere zaken benoemd, wat de complexiteit van de rechtsvraag onderstreept. De beslissing van de Hoge Raad biedt belangrijke inzichten in de interpretatie van de artikelen betreffende witwassen en de vereisten voor bewijsvoering in dergelijke zaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00484
Datum25 juni 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 februari 2022, nummer 22-002388-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en het openbaar ministerie.
Namens de verdachte heeft W. Römelingh, advocaat in Den Haag, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. Ook het openbaar ministerie heeft bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
Beide schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van de beroepen voor het overige.
2. Beoordeling van het derde cassatiemiddel dat door het openbaar ministerie is voorgesteld
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de door het hof gegeven vrijspraak voor zover de tenlastelegging inhoudt dat de verdachte de herkomst van de bitcoins heeft ‘verborgen en/of verhuld’.
2.2.1
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
“hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 november 2013 tot en met 19 januari 2016 te Rotterdam en/of Schiedam en/of Den Haag en/of Nijkerk en/of Amsterdam en/of Amersfoort en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, eenmaal,
a.
(telkens) één of meer voorwerp(en), te weten
- een hoeveelheid van 7.418,01 bitcoins, althans een (grote) hoeveelheid bitcoins en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 1.725.791,27 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en) (DOC-534) en/of
- twee, althans één personenauto(‘s) (Mercedes-Benz met kenteken [kenteken 1] en/of [kenteken 2] ),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b.
(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten
- een hoeveelheid van 7.418,01 bitcoins, althans een (grote) hoeveelheid bitcoins en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 1.725.791,27 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en) (DOC-534) en/of
- twee, althans één personenauto(‘s) (Mercedes-Benz met kenteken [kenteken 1] en/of [kenteken 2] ),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.”
2.2.2
Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van onderdeel b van het tenlastegelegde en daartoe overwogen:
“Naar het oordeel van het hof is er, anders dan de advocaten-generaal hebben aangevoerd, onvoldoende overtuigend bewijs dat de verdachte de herkomst of de vindplaats van de bitcoins heeft willen verhullen of verbergen. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst of de vindplaats van de bitcoins, nu uit de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden enkel kan worden afgeleid dat de verdachte bitcoins heeft omgewisseld tegen contant geld. Het enkele omzetten van de bitcoins naar contant geld kan naar het oordeel van het hof niet beschouwd worden als het verbergen of verhullen van de herkomst of de vindplaats van de bitcoins.
(...)
Ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde overweegt het hof dat dit op grond van het voorgaande niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.”
2.3
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 22/00487, ECLI:NL:HR:2024:887, onder 3.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De beoordeling door de Hoge Raad van het vierde cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld heeft als uitkomst dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het eerste, het tweede en het vierde cassatiemiddel dat door het openbaar ministerie is voorgesteld en het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 juni 2024.