ECLI:NL:HR:2024:932

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
22/01126
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedrijfsmatige hennepteelt en diefstal van elektriciteit met betrekking tot hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van bedrijfsmatige hennepteelt en diefstal van elektriciteit door middel van verbreking, in verband met een hennepkwekerij in Eindhoven. De bewezenverklaring van de diefstal van elektriciteit was gebaseerd op het feit dat de verdachte op 20 april 2018 samen met anderen ongeveer 489 hennepplanten had geteeld in een bedrijfspand. Tijdens de politie-inval werd ook een illegale aftakking van elektriciteit aangetroffen. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk was voor de huurovereenkomst en de huurbetalingen, en dat hij regelmatig in het pand aanwezig was. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepteelt op zichzelf niet voldoende was om te concluderen dat hij ook schuldig was aan de diefstal van elektriciteit. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de bewijsvoering niet toereikend was om de diefstal van elektriciteit te bewijzen. De uitspraak van het hof werd gedeeltelijk vernietigd en de zaak werd terugverwezen voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/01126
Datum25 juni 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 maart 2022, nummer 20-001072-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging betreft, en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Den Bosch, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“1. primair.
op 20 april 2018 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, in de uitoefening van beroep en/of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en bewerkt in een pand aan de [a-straat 1] ongeveer 489 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. primair.
op 20 april 2018 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Enexis B.V., en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering, zoals die is opgenomen in het door het hof onder aanvulling van gronden bevestigde vonnis:
“feit 1
Op 20 april 2018 werd in het bedrijfspand aan de [a-straat 1] te Eindhoven een hennepkwekerij met planten aangetroffen. Er waren twee kweekruimtes. In kweekruimte 1 bevonden zich twee tenten met in totaal 252 hennepplanten van circa zes weken oud. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 70 cm. In kweekruimte 2 bevonden zich twee tenten met in totaal 237 hennepplanten van circa zeven weken oud. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 90 cm. Geconstateerd werd dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen. In andere ruimten van het bedrijfspand en de daarbij behorende loods stonden diverse hennepgerelateerde goederen. Verdachte is op 20 april 2018 in dit bedrijfspand aangehouden.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het eerder genoemde bedrijfspand aan de [a-straat 1] te Eindhoven met ingang van 16 oktober 2017 huurde en dat hij maandelijks de huur aan de eigenaar van het pand betaalde. Hij deed dit in opdracht van meerdere onbekend gebleven personen. Deze personen gaven hem contant geld, dat hij stortte op een speciaal hiervoor geopende bankrekening op zijn naam. Van deze bankrekening boekte verdachte maandelijks een bedrag van € 3.146,00 naar de rekening van de eigenaar. Wanneer de eigenaar controles kwam uitvoeren of noodzakelijke (onderhouds)werkzaamheden kwam verrichten, was verdachte in het pand aanwezig. Verdachte was erbij toen de spullen voor de hennepkwekerij werden binnengereden en hij heeft geholpen met het sjouwen daarvan. Verder lag er een matras en slaapzak in het bedrijfspand en heeft verdachte daar minimaal twee nachten geslapen. Ook heeft hij medeverdachte [betrokkene 1] benaderd en bereid gevonden om de hennepplanten te knippen en zou hij geld krijgen voor een oogst.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een of meer anderen schuldig heeft gemaakt aan het telen en bewerken van ongeveer 489 hennepplanten in het bedrijfspand aan de [a-straat 1] te Eindhoven. Dat verdachte slechts een ondergeschikte rol zou hebben gespeeld in de hennepkwekerij acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte was verantwoordelijk voor het aangaan van de huurovereenkomst, de huurbetalingen en de contacten met de eigenaar van het bedrijfspand. Verdachte is in ieder geval gedurende een periode van vier maanden regelmatig aanwezig geweest in het bedrijfspand waar de hennepkwekerij zich bevond en hij heeft daar diverse werkzaamheden verricht ten behoeve van de kwekerij. Ook droeg verdachte mede verantwoordelijkheid voor de verzorging van de hennepplanten. Hiertoe heeft hij medeverdachte [betrokkene 1] ingeschakeld.
feit 2
Op 20 april 2018 is er door de fraude-inspecteur van Enexis B.V. een onderzoek ingesteld naar de elektriciteitsaansluiting in het bedrijfspand aan de [a-straat 1] te Eindhoven. Geconstateerd is dat ten behoeve van de hennepkwekerij in de meterkast een illegale aftakking van de elektriciteit was aangebracht. Op door de politie gemaakte en in het dossier aanwezige foto’s is te zien dat de illegale kabel vóór de elektriciteitsmeter is gemonteerd. Namens Enexis B.V. is aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit door middel van verbreking van de verzegeling met betrekking tot het betreffende bedrijfspand.
Niet valt vast te stellen wie de illegale stroomvoorziening in het bedrijfspand heeft aangebracht. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat voor een hennepkwekerij elektriciteit vaak illegaal wordt afgetapt. Verdachte heeft verklaard, zoals hierboven onder feit 1 vermeld, dat hij de huurder van het bedrijfspand was waar de hennepkwekerij zich bevond en dat hij regelmatig in het pand aanwezig was en moest zijn toen de hennepkwekerij werd opgebouwd en in werking werd gesteld, en hij ook aanwezig was ten tijde van de politie-inval op 20 april 2018. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat hij niet op de hoogte was van de illegale elektriciteitsaftakking, dan ook niet geloofwaardig te meer nu de illegale kabel van buitenaf duidelijk zichtbaar was aangelegd. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een hoeveelheid elektriciteit heeft weggenomen door middel van verbreking.”
2.3
In een geval als dit, waarin het aantreffen van een hennepkwekerij gepaard gaat met het aantreffen van aanwijzingen dat de elektriciteit die wordt gebruikt voor die kwekerij, kort gezegd, ‘buiten de meter om’ wordt afgenomen, en de verdachte op die grond (ook) de diefstal van elektriciteit (met verbreking) wordt verweten, verdient die diefstal zelfstandige aandacht in de bewijsvoering. De betrokkenheid van de verdachte bij de teelt van hennep brengt immers op zichzelf nog niet mee dat hij zich ook schuldig maakt aan het opzettelijk wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit. Bij die bewijsvoering kan onder meer het volgende van belang zijn. Onder ‘wegnemen’ van een goed als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan het zich verschaffen van de feitelijke heerschappij over het goed dan wel het aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrekken van dat goed. Elektriciteit wordt in deze zin pas ‘weggenomen’ door het verbruik ervan door apparaten of installaties die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet. Dat als algemeen uitgangspunt kan gelden dat een rechthebbende weet wat zich in zijn pand bevindt dan wel wat zich daar afspeelt, volstaat doorgaans niet voor het bewijs van het opzettelijk wegnemen van de elektriciteit. Wel kunnen concrete gedragingen van de verdachte waaruit zijn betrokkenheid bij die teelt blijkt en de omstandigheden waaronder die teelt plaatsvond, meebrengen dat (het niet anders kan zijn dan dat) de verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan het wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit. (Vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:511.)
2.4
De bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde kan, voor zover die bewezenverklaring inhoudt dat de verdachte - als pleger - (met verbreking) elektriciteit heeft weggenomen, niet zonder meer uit de bewijsvoering worden afgeleid. De vaststellingen van het hof over de rol van de verdachte bij het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen van - kort gezegd - het telen van hennepplanten en het op de hoogte moeten zijn geweest van “de illegale elektriciteitsaftakking” zijn daarvoor niet toereikend, terwijl daarnaast van belang is dat het hof heeft vastgesteld dat bij de kwekerij naast de verdachte ook meerdere andere (onbekend gebleven) personen waren betrokken.
2.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 juni 2024.