Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
1 juli 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2025 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, die was aangeklaagd voor het bezit van 7,3 gram hennep, in strijd met artikel 3.B van de Opiumwet. De advocaat van de verdachte, A.E.M.C. Koudijs, had een cassatiemiddel ingediend, maar de advocaat-generaal P.M. Frielink concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de bewezenverklaring ten onrechte had gekwalificeerd als een misdrijfvariant van de Opiumwet, terwijl de tenlastelegging slechts de overtredingsvariant betrof. Hierdoor was er geen mogelijkheid voor cassatie, aangezien de opgelegde straf, een voorwaardelijke geldboete van € 250, niet hoger was dan de grens die artikel 427.2.b van het Wetboek van Strafvordering stelt voor ontvankelijkheid in cassatie. De Hoge Raad verklaarde het beroep van de verdachte niet-ontvankelijk, en dit arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.