ECLI:NL:HR:2025:1018

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
24/01628
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de afwikkeling van een vennootschap onder firma en waardering van activa

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een vennootschap onder firma, waarbij de waardering van activa centraal staat. De eisers, die elk 25% van de vennootschap bezaten, en de verweerster, die 50% bezat, hebben in 2016 hun samenwerking beëindigd. De peildatum voor de beëindiging van de samenwerking is vastgesteld op 31 december 2017. De rechtbank Gelderland heeft in eerdere vonnissen een wijze van verdeling vastgesteld, maar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze vernietigd en een nieuwe verdeling vastgesteld, waarbij de eisers zijn veroordeeld tot betaling aan de verweerster van een bedrag van € 331.735,50. De Hoge Raad heeft in cassatie de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de waardering van de registergoederen en de correcties die daarop van toepassing zijn, niet correct zijn toegepast door het hof. De Hoge Raad heeft zelf de zaak afgedaan en de verdeling vastgesteld, waarbij de waarde van de registergoederen is vastgesteld op € 284.956,--, en de stille reserves zijn berekend. Uiteindelijk is de verweerster een bedrag van € 236.352,50 toegewezen, verminderd met een eerder betaald bedrag door de eisers. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie toegewezen aan de verweerster, maar de kosten in het incidentele beroep gecompenseerd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/01628
Datum27 juni 2025
ARREST
In de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie, verweerders in het incidentele cassatieberoep,
hierna: [eisers],
advocaat: K. Aantjes,
tegen
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep,
hierna: [verweerster],
advocaat: A.H.M. van den Steenhoven.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/05/373266 / HA ZA 20-414 van de rechtbank Gelderland van 30 september 2020, 10 februari 2021 en 18 mei 2022;
b. het arrest in de zaak 200.315.967 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 februari 2024.
[eisers] hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerster] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink strekt in zowel het principaal cassatieberoep als het incidenteel cassatieberoep, tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 februari 2024 en tot afdoening van de zaak als in de conclusie beschreven.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eisers] (ieder voor 25%) en [verweerster] (voor 50%) waren de drie vennoten van [de vennootschap] (hierna: de vennootschap), die een loon- en grondverzetbedrijf uitoefende.
(ii) In de loop van 2016 is de samenwerking tussen partijen min of meer doodgebloed.
(iii) Partijen hebben overeenstemming bereikt over de peildatum waarop hun samenwerking is beëindigd, namelijk 31 december 2017.
(iv) Bedoeling van partijen is dat de onderneming en alle daarbij betrokken activa, waaronder de (economische) eigendom van de registergoederen en alle materiële en immateriële activa, alsmede de passiva aan [eisers] als voortzetters van de onderneming worden toegescheiden, tegen vergoeding van de waarde van het aan [verweerster] toekomende aandeel in de vennootschap.
2.2
Partijen hebben over en weer vorderingen ingesteld met betrekking tot de verdeling van het vermogen van de ontbonden vennootschap. De rechtbank [1] heeft een wijze van verdeling vastgesteld en bepaald dat aan [verweerster] € 201.597,50 toekomt.
2.3
Het hof [2] heeft het eindvonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het de wijze van verdeling betreft en heeft de verdeling opnieuw vastgesteld. Het hof heeft [eisers] veroordeeld tot betaling aan [verweerster] van € 331.735,50, waarop in mindering strekt het bedrag van € 201.597,50 dat [eisers] al aan [verweerster] hebben betaald ter uitvoering van het vonnis van de rechtbank. Daartoe heeft het hof onder meer overwogen (met weglating van de voetnoten):
“3.8 Het (…) voor onbepaalde tijd geldende voorkeursrecht verplicht [eisers] (…) bij voorgenomen vervreemding van (…) registergoed 1 (…) dit eerst te koop aan te bieden aan [een derde]. (…)
Op grond van de vaste, ten opzichte van de marktwaarde relatief lage aanbiedingsprijs van € 9,08 per m2 drukt(e) dit [voorkeursrecht] de waarde in het economisch verkeer (…). (…)
3.9 (…) [
Het hof] schat (anders dan de deskundige (…)) de kansen van aanbieding én aanvaarding van het voorkeursrecht niet op 75% maar (…) op 50% (…).
intussen: de waarde van het kadastrale perceel F 1673
3.1
Omdat de rechtbank het (…) onduidelijk vond of, en zo ja waar, de waarde van dit perceel F 1673 in de berekeningen is betrokken, is zij (…) uitgegaan van een afzonderlijke waarde van 1.130 m² x € 120 = € 135.600.
Daartegen keren [eisers] zich met grief III in het incidenteel hoger beroep, waarbij zij wijzen op de toelichting door [de deskundige] in zijn e-mail van 3 maart 2023.
(…)
3.12 [
De deskundige] heeft in zijn e-mail geschreven:

(…)
Geconcludeerd kan worden dat alle van belang zijnde waardecomponenten zijn gewaardeerd die zowel het kadastrale perceel 1672 als 1673 betreft en dat er geen aanleiding is een aanvullende waarde toe te kennen van € 135.600.”
3.13 (…)
[verweerster] [heeft] (…) niet de door [de] deskundige gegeven nadere uitleg gemotiveerd bestreden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de deskundige de waarde van perceel F 1673 al in zijn waardering had betrokken. (…) De incidentele grief III (…) treft dus doel.
herberekening van de waarden van de beide kadastrale percelen (samen)
3.14 (…)
voor de waardering moet worden aangeknoopt bij het deskundigenbericht, onder aanpassing van de correctie wegens het voorkeursrecht van 75% naar 50%.
[De deskundige] heeft de kadastrale percelen F 1672 en F 1673 als één complex van 2.218 m2 getaxeerd op € 230.000.
(…)
De waardering van het perceelsgedeelte op basis van het voorkeursrecht komt dan uit op (€ 51.130 + € 54.730 =) € 105.860.
De correctie op de waardering van dit perceelsgedeelte bedraagt dan (marktwaarde € 135.000 - gecorrigeerde waarde € 105.860 =) € 29.140 (in plaats van het door de deskundige berekende bedrag van € 67.870).
(…)
de waarden en de verdeling
3.15
De (economische) waarde van de registergoederen is:
3.16
De waarde van de materiële activa is:
3.17
Aan [verweerster] komt derhalve toe:
3.18
Aan [eisers] wordt dus toegescheiden:
1. de (economische) eigendom van de registergoederen:
1.1 (…)
kadastraal bekend Bennekom, sectie F nr. 1673 (…),
1.2 (…)
kadastraal bekend Bennekom, sectie F nr. 1672 (…),
2. de eigendom van de machines en de activa, opgenomen in het taxatierapport (…) van 8 juli 2021,
3. de passiva per 31 december 2017,
en aan [verweerster] is uit te keren:
4. stand van haar kapitaal per 31 december 2017 conform jaarrekening: € 28.747,
5. 50% van de stille reserves in de bedrijfsgebouwen en terreinen (de registergoederen): € 176.838,
6. 50% van de stille reserves in de machines en installaties en vervoermiddelen (de materiële activa): € 126.150,50
dus in totaal € 331.735,50.”

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1
De onderdelen I.1 tot en met I.4 van het middel voeren klachten aan tegen de overwegingen van het hof (in rov. 3.15-3.18) over de waarde van de registergoederen.
3.2.1
Onderdeel I.1 klaagt dat de berekening van het hof onjuist, althans onbegrijpelijk is, omdat het hof bij toepassing van de door hem vastgestelde correctie wegens het voorkeursrecht van € 29.140,-- op de getaxeerde waarde van de percelen F 1672 en F 1673, heeft nagelaten de door het hof onjuist geachte correctie van € 67.870,-- die de deskundige had toegepast, ongedaan te maken.
3.2.2
In rov. 3.14 overweegt het hof dat wegens het voorkeursrecht een correctie van € 29.140,-- moet worden toegepast, in plaats van de door de deskundige toegepaste correctie van € 67.870,--.
Uit het rapport van de deskundige blijkt het volgende. De deskundige heeft de marktwaarde van perceel F 1672 getaxeerd op € 135.000,-- zonder voorkeursrecht. De waarde met inachtneming van het voorkeursrecht is volgens de deskundige € 67.130,-- en de correctie wegens het voorkeursrecht is dus € 67.870,--. De deskundige heeft deze correctie naar eigen zeggen opgenomen in de berekening van het geheel als “overige kosten”. Uit de bij het rapport gevoegde “berekening Percelen 1672 en 1673” blijkt dat de deskundige de waarde van beide percelen tezamen heeft getaxeerd op € 230.000,-- en dat in dat bedrag de correctie wegens het voorkeursrecht is verdisconteerd.
Onderdeel I.1 klaagt dus terecht dat het hof ten onrechte heeft nagelaten om bij de verwerking van zijn oordeel over de correctie vanwege het voorkeursrecht, de door de deskundige toegepaste correctie te elimineren uit de berekening van de waarde van de percelen.
3.3.1
Onderdeel I.2 klaagt dat onbegrijpelijk is dat het hof, zonder motivering, bij de door de deskundige getaxeerde waarde van beide percelen van € 230.000,-- een bedrag van € 165.000,-- als ‘waarde opstallen’ heeft opgeteld, terwijl [eisers], onder verwijzing naar een nadere toelichting van de deskundige, hebben aangevoerd dat alle waarde met betrekking tot de registergoederen is verdisconteerd in de getaxeerde waarde van € 230.000,.
3.3.2
De klacht slaagt. Uit het rapport van de deskundige blijkt dat de waardering van beide percelen op € 230.000,-- de waarde van de opstallen omvat. Dit wordt bevestigd door de uitlating van de deskundige die het hof in rov. 3.12 heeft aangehaald. Het hof heeft in rov. 3.14 overwogen dat moet worden aangeknoopt bij het deskundigenbericht, onder aanpassing van de correctie wegens het voorkeursrecht. Daarmee is onverenigbaar dat het hof de door door de deskundige getaxeerde waarde heeft vermeerderd met de waarde van de opstallen.
3.4.1
Onderdeel I.3 klaagt dat de berekening van het hof in rov. 3.15 onbegrijpelijk is, omdat het hof zonder nadere motivering een aftrek van € 12.184,-- heeft toegepast vanwege ‘achterstallig onderhoud’, terwijl uit de berekening van de deskundige volgt dat deze correctie reeds in de getaxeerde waarde van € 230.000,-- is verdisconteerd.
3.4.2
De klacht slaagt. Uit de hiervoor in 3.2.2 genoemde berekening van de deskundige blijkt dat bij het getaxeerde bedrag van € 230.000,-- reeds rekening is gehouden met een post achterstallig onderhoud van € 12.184,--.
3.5.1
Onderdeel I.4 klaagt dat het hof in rov. 3.15, 3.17 en 3.18 in het kader van de berekening van de waarde van de stille reserves van de registergoederen ten onrechte niet de boekwaarde van de registergoederen op de waarde van de registergoederen in mindering heeft gebracht.
3.5.2
Met het begrip ‘stille reserves’ doelt het hof in rov. 3.18 onmiskenbaar op het verschil tussen de marktwaarde en de boekwaarde. Partijen zijn het erover eens dat de stille reserves verdeeld moeten worden en dat de boekwaarde van de registergoederen al is verdisconteerd in het kapitaal dat volgens de jaarrekening aan [verweerster] toekomt. Het hof heeft in rov. 3.15, 3.17 en 3.18 ten onrechte nagelaten om ter berekening van de stille reserves van de registergoederen de boekwaarde op de marktwaarde in mindering te brengen. De klacht slaagt derhalve.
3.6
Onderdeel II slaagt omdat het klachten bevat die zijn gericht tegen oordelen van het hof die voortbouwen op de door de onderdelen I.1, I.2, I.3 en I.4 met succes bestreden oordelen.

4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

4.1.1
Onderdeel 2 van het middel klaagt dat het hof in de berekening in rov. 3.15 is uitgegaan van de getaxeerde waarde van € 230.000,--, zonder de door de deskundige daarin verwerkte correctie voor de verwervingskosten van € 16.226,-- ongedaan te maken. Het onderdeel klaagt onder meer dat het hof hiermee buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden.
4.1.2
De klacht slaagt. De rechtbank heeft in rov. 2.46 van het eindvonnis geoordeeld dat de verwervingskosten niet op de waarde van het onroerend goed in mindering dienen te worden gebracht. Tegen dat oordeel is geen grief gericht en het hof diende daarom van dit oordeel uit te gaan. Het heeft de door de deskundige toegepaste correctie voor de verwervingskosten niet ongedaan gemaakt en is daarmee buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden.
4.2
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

5.Afdoening

5.1
De Hoge Raad zal zelf de zaak afdoen overeenkomstig het voorstel in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.1-5.3, waarover partijen zich hebben kunnen uitlaten, en overweegt daartoe als volgt.
5.2
Uit hetgeen hiervoor in 3.2.2 en 4.1.2 is overwogen volgt dat de (economische) eigendom van de percelen F 1672 en F 1673 moet worden gewaardeerd op de door de deskundige getaxeerde waarde van € 230.000,--, te vermeerderen met (i) het verschil tussen de door de deskundige toegepaste correctie wegens het voorkeursrecht (€ 67.870,--) en de door het hof vastgestelde correctie wegens het voorkeursrecht (€ 29.140,--), zijnde € 38.730,-- en (ii) de verwervingskosten ten bedrage van € 16.226,--.
Uit hetgeen hiervoor in 3.3.2 en 3.4.2 is overwogen volgt dat de door de deskundige getaxeerde waarde van de registergoederen niet vermeerderd moet worden met de waarde van de opstallen en niet verminderd moet worden met de post achterstallig onderhoud, omdat de waarde van de opstallen en de kosten van het achterstallig onderhoud al in de getaxeerde waarde zijn verdisconteerd.
Uit hetgeen hiervoor in 3.5.2 is overwogen volgt dat, bij de vaststelling van het aan [verweerster] toekomende bedrag, op de waarde van de registergoederen in mindering strekt de boekwaarde van de registergoederen. [eisers] hebben onder verwijzing naar de jaarrekening van de vennootschap gesteld dat de boekwaarde van de registergoederen op de peildatum € 122.046,-- was (welke waarde de rechtbank ook heeft gehanteerd). [verweerster] heeft dit niet bestreden, zodat de Hoge Raad uitgaat van dit bedrag.
Voor het overige gaat de Hoge Raad uit van de in cassatie niet of tevergeefs bestreden oordelen van het hof.
5.3
Het voorgaande leidt tot de volgende berekening:
Waarde registergoederen
Getaxeerde waarde € 230.000,--
Plus correctie voorkeursrecht € 38.730,--
Plus correctie verwervingskosten
€ 16.226,--
Totaal € 284.956,--
Waarde stille reserves registergoederen
Waarde registergoederen € 284.956,--
Minus boekwaarde registergoederen
€ 122.046,--
Totaal € 162.910,--
Aan [verweerster] toekomend bedrag voor haar aandeel
Haar kapitaal conform jaarrekening € 28.747,--
Plus 50% van de stille reserves in de registergoederen € 81.455,--
Plus 50% van de stille reserves in de materiële activa
€ 126.150,50
Totaal € 236.352,50
5.4
Aan [eisers] wordt toebedeeld:
1. de (economische) eigendom van de registergoederen (percelen F 1672 en 1673);
2. de eigendom van de machines en de activa, opgenomen in het taxatierapport van Troostwijk van 8 juli 2021; en
3. de passiva per 31 december 2017.
Aan [verweerster] komt toe een bedrag van in totaal € 236.352,50.
5.5
[eisers] hebben op grond van het vonnis aan [verweerster] al een bedrag betaald van € 201.597,50. Dit bedrag strekt in mindering op het totaal te betalen bedrag. De wettelijke rente zal, overeenkomstig de niet bestreden beslissing van het hof, worden toegewezen over het nog te betalen bedrag vanaf 27 februari 2024 tot de dag der voldoening.
5.6
[eisers] hebben de door onderdeel 2 van het incidentele cassatieberoep bestreden beslissing van het hof niet uitgelokt of verdedigd. Weliswaar hebben [eisers] in hun verweerschrift in het incidentele cassatieberoep verzocht het incidentele cassatieberoep van [verweerster] te verwerpen, maar in hun schriftelijke toelichting hebben zij zich ten aanzien van onderdeel 2 alsnog gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. [verweerster] heeft geen processueel nadeel ondervonden van deze handelwijze van [eisers], omdat zij heeft afgezien van een inhoudelijke schriftelijke toelichting op dit onderdeel. Een en ander vormt aanleiding om de kosten van het geding in het incidentele cassatieberoep te compenseren. [3]

6.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale en het incidentele beroep:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 februari 2024, maar uitsluitend wat betreft de vaststelling van de verdeling (dictum onder 4.2) en de veroordeling van [eisers] tot betaling van het aan [verweerster] toekomende bedrag (dictum onder 4.3);
- stelt de verdeling vast zoals hiervoor in 5.4 weergegeven;
- veroordeelt [eisers] tot betaling aan [verweerster] van € 236.352,50, waarop het door [eisers] reeds betaalde bedrag van € 201.597,50 in mindering strekt, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het verschil van € 34.755,-- vanaf 27 februari 2024 tot de dag der voldoening;
in het principale beroep:
- veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op € 2.602,30 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
- compenseert de kosten van het geding in cassatie, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren S.J. Schaafsma, als voorzitter, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
27 juni 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland 18 mei 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:7605.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 februari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1062.
3.Vgl. HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2216.