ECLI:NL:HR:2025:1021
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting
In deze zaak heeft [X] B.V. (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 juni 2023. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de jaren 2008, 2009 en 2010, alsook de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente. De belanghebbende was vertegenwoordigd door M. Muller, terwijl de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift indiende. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 27 juni 2025 door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.