ECLI:NL:HR:2025:1057

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
24/01178
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in de Mallorcazaak betreffende uitgaansgeweld en groepsaansprakelijkheid

In de Mallorcazaak, die zich richt op uitgaansgeweld waarbij een slachtoffer (A) is overleden, heeft de Hoge Raad op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft de vraag of de verdachte aansprakelijk is voor de schade die verband houdt met het letsel van A, en of de vordering van de benadeelde partij (de vriendin van A) tot materiële schadevergoeding wegens gederfd levensonderhoud kon worden toegewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de aansprakelijkheid van de verdachte niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar dat de vordering van de benadeelde partij gegrond was. De Hoge Raad vernietigde de beslissing van het hof enkel voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot het gederfd levensonderhoud en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van deze specifieke vordering. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot groepsaansprakelijkheid en schadevergoeding in het strafrecht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/01178
Datum8 juli 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 maart 2024, nummer 21-005167-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat M. Berndsen bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
Namens de [benadeelde 1] heeft de advocaat E.W. Bosch een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal T. Hartlief heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de [benadeelde 1] voor zover daarin een bedrag van € 198.057,00 voor vergoeding van gederfd levensonderhoud is begrepen en de daarmee samenhangende oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde 1] , tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht, en tot verwerping voor het overige.
De advocaat van de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 1] heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte op grond van artikel 6:166 lid 1 in samenhang met artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk is voor de schade die verband houdt met het aan [slachtoffer] toegebrachte letsel.
2.2
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat – mede gelet op de gronden die zijn vermeld in het vandaag uitgesproken arrest in de zaak 24/01181, ECLI:NL:HR:2025:1055, onder 3 – deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet verder te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de toewijzing van de door de [benadeelde 1] gevorderde materiële schadevergoeding wegens gederfd levensonderhoud en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
3.2
De klacht is gegrond. De redenen daarvoor staan vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 24/01181, ECLI:NL:HR:2025:1055, onder 5. Dat brengt mee dat in zoverre ook de oplegging van de in artikel 36f lid 1 van het Wetboek van Strafrecht voorziene maatregel niet in stand kan blijven (vgl. HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:901).
3.3
Omdat de klacht gegrond is, is bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de [benadeelde 1] voor zover daarin een bedrag van € 198.057 voor vergoeding van gederfd levensonderhoud is begrepen en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde 1] ;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien van de beslissing op de vordering van de [benadeelde 1] ter zake van gederfd levensonderhoud en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde 1] opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 juli 2025.