Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
8 juli 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de verdachte die in 2020 in Maastricht zijn buurman met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en, toen het slachtoffer op de grond lag, tegen het hoofd heeft geschopt. Dit leidde tot de dood van het slachtoffer, dat door het geweld bewustzijn verloor, in coma raakte en uiteindelijk overleed. De nabestaanden, de broer en zus van het slachtoffer, hebben een vordering ingediend voor immateriële schadevergoeding. De Hoge Raad moest beoordelen of het hof terecht oordeelde dat het slachtoffer immateriële schade had geleden en of deze schade vergoed kon worden aan de nabestaanden. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, met name wat betreft de duur van de gevangenisstraf en de vordering van de nabestaanden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging, maar het cassatiemiddel dat betrekking had op de immateriële schadevergoeding slaagde. De Hoge Raad heeft de vordering van de nabestaanden afgewezen en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel vernietigd. Tevens werd de opgelegde gevangenisstraf verminderd, omdat de redelijke termijn voor het cassatieberoep was overschreden. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van immateriële schade in gevallen van overlijden door geweld.