Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
8 juli 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 5 september 2023. De verdachte, geboren in 1960, was aangeklaagd voor het witwassen van een geldbedrag van € 17.000, dat in zijn broekzak was aangetroffen. De Hoge Raad heeft de klacht van de verdachte over een vormverzuim met betrekking tot identiteitsfouillering verworpen, omdat deze niet voldeed aan de eisen voor een cassatiemiddel. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het witwassen kon steunen op het vermoeden van witwassen, dat niet was ontzenuwd door de verdachte. Het hof had vastgesteld dat het ongebruikelijk was om een dergelijk bedrag contant bij je te hebben zonder legale inkomsten, en dat de verklaringen van de verdachte over de herkomst van het geld inconsistent en onduidelijk waren. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat de bewezenverklaring voldoende gemotiveerd was. Het cassatieberoep werd verworpen.