ECLI:NL:HR:2025:1076

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
25/02333
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van verzoeker tegen leden van de Hoge Raad

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de leden van de Hoge Raad die betrokken zijn bij zijn cassatieprocedure. Verzoeker had eerder beroep in cassatie ingesteld in een belastingzaak, waarbij de uitspraak op 6 juni 2025 zou plaatsvinden. Hij verzocht om wraking van de leden J.A.R. van Eijsden, M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, maar dit verzoek werd niet ingewilligd. Vervolgens diende verzoeker op 5 juni 2025 een wrakingsverzoek in tegen de leden van de Hoge Raad die de zaak zouden behandelen. Dit verzoek werd geregistreerd onder nummer 25/02071. Op 11 juni 2025 werd verzoeker uitgenodigd om zijn verzoek mondeling toe te lichten, maar hij diende op 26 juni 2025 opnieuw een wrakingsverzoek in tegen de leden van de wrakingskamer, die op dat moment bestond uit V. van den Brink, T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock. De Hoge Raad oordeelde dat het wrakingsverzoek niet kon worden aangemerkt als een geldig verzoek, omdat het blijk gaf van misbruik van het wrakingsmiddel. De Hoge Raad besloot het verzoek om wraking buiten behandeling te stellen en bepaalde dat toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker in deze zaken niet in behandeling zouden worden genomen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
VIERDE KAMER
Nummer25/02333
Datum30 juni 2025
BESLISSING
in de zaak van
[verzoeker] te [plaats] (hierna: verzoeker)
betreffende het door verzoeker ingediende verzoek om wraking van de hierna te noemen leden van de Hoge Raad.

1.De procedure

1.1
Verzoeker heeft beroep in cassatie ingesteld in de zaak die bij de belastingkamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder nummer 24/04767. Bij bericht van 28 mei 2025 is aan verzoeker meegedeeld dat op 6 juni 2025 in de hiervoor genoemde zaak uitspraak zal worden gedaan. Tevens is daarbij meegedeeld dat de beslissing wordt genomen door de leden van de Hoge Raad J.A.R. van Eijsden, M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk.
1.2
Bij een op 5 juni 2025 aan de balie van de Hoge Raad afgegeven brief heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden van de Hoge Raad. Het wrakingsverzoek is bij de Hoge Raad ingeschreven onder nummer 25/02071.
1.3
Bij brief van 11 juni 2025 is verzoeker uitgenodigd om zijn wrakingsverzoek mondeling toe te lichten tijdens een zitting van de vierde kamer van de Hoge Raad. In die brief is tevens meegedeeld dat de zetel voor de behandeling van het wrakingsverzoek bestaat uit de leden van de Hoge Raad V. van den Brink, T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock.
1.4
Bij een op 26 juni 2025 aan de balie van de Hoge Raad afgegeven brief heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.3 vermelde leden van de Hoge Raad. Dit wrakingsverzoek is bij de Hoge Raad ingeschreven onder nummer 25/02333. De leden van de Hoge Raad tegen wie dit wrakingsverzoek is gericht, hebben meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij afzien van de mogelijkheid te worden gehoord.
1.5
De advocaat-generaal W.L. Valk heeft desgevraagd meegedeeld af te zien van het nemen van een conclusie.

2.Beoordeling van het verzoek om wraking van de wrakingskamer

2.1
Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoek van 26 juni 2025 ten aanzien van de leden van de wrakingskamer het volgende aangevoerd:
“Met betrekking tot de samenstelling van de zetel welke mijn verzoek zal behandelen op 7 juli kan ik gezien het verleden der personen ook niet anders dan over te gaan tot wraking. Ik verwijs daarbij naar zaaknrs 23 / 01826 en 23 / 04771 en F16 / 05876, waarbij art. Rv 22 niet is gerespecteerd.”
De overige inhoud van het wrakingsverzoek heeft geen betrekking op de leden van de wrakingskamer.
2.2
De Hoge Raad is van oordeel dat sprake is van een verzoek dat in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Verzoeker baseert zijn verzoek op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden, omdat deze stellingen niet meer om het lijf hebben dan een verwijzing naar wrakingsverzoeken die zijn ingetrokken of afgewezen. De Hoge Raad bepaalt daarom dat het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer niet kan worden aangemerkt als wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 Awb. Het verzoek, dat blijk geeft van evident misbruik van het wrakingsmiddel, wordt door de Hoge Raad daarom buiten behandeling gelaten, zonder dat daartoe een zitting als bedoeld in artikel 8:18 lid 1 Awb wordt gehouden. [1]
2.3
Gelet op het aantal wrakingsverzoeken dat verzoeker in deze procedure heeft ingediend en op de inhoud van die verzoeken zal de Hoge Raad op grond van artikel 8:18 lid 4 Awb bepalen dat een na de datum van deze uitspraak ingediend wrakingsverzoek van verzoeker in de zaak met nummer 24/04767 of in de zaak met nummer 25/02071 niet in behandeling wordt genomen.

3.Beslissing

De Hoge Raad stelt het verzoek om wraking van V. van den Brink, T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock buiten behandeling en bepaalt dat een na de datum van deze uitspraak ingediend verzoek om wraking in de zaak met nummer 24/04767 of in de zaak met nummer 25/02071 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter, en de raadsheren G.C. Makkink en C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.W.E. Schaap, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2025.

Voetnoten

1.HR 9 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:219, rov. 2.8.