ECLI:NL:HR:2025:1200
Hoge Raad
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen leden van de Hoge Raad in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juli 2025 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een belastingzaak. De verzoeker had eerder beroep in cassatie ingesteld in een andere zaak, waarbij de leden van de Hoge Raad J.A.R. van Eijsden, M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk betrokken waren. De verzoeker stelde dat hij geen afschrift had ontvangen van het verweerschrift van de verweerder, waardoor hij niet in staat was om te reageren en zijn recht op wederhoor was beperkt. Daarnaast voerde hij aan dat hij niet de gelegenheid had gekregen om zijn cassatieberoep mondeling toe te lichten.
De Hoge Raad oordeelde dat de procedurele bezwaren van de verzoeker niet voldoende waren om te concluderen dat de betrokken raadsheren vooringenomen waren. De Hoge Raad benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De verzoeker had ook aangevoerd dat de raadsheren onvoldoende distantie hadden om het beroep te behandelen, maar de Hoge Raad wees erop dat de door de verzoeker genoemde functies in het verleden geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid opleverden.
Uiteindelijk concludeerde de Hoge Raad dat het wrakingsverzoek ongegrond was en wees het verzoek af. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de vicepresident V. van den Brink, samen met de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.W.E. Schaap.