Het hofheeft de beschikking vernietigd en de vordering afgewezen. Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
Vast staat dat [eiseres 4] de verzekeringsaanvraag namens [betrokkene 2] heeft gedaan, omdat zij wist dat Allianz haar een verzekering zou weigeren. Voor Allianz is het niet kenbaar geweest dat [eiseres 4] optrad als vertegenwoordiger van [betrokkene 2]. Allianz is ervan uitgegaan dat [betrokkene 2] op eigen naam een verzekering sloot ten behoeve van haar eigen voertuig. (rov. 4.3)
Het hof merkt [eiseres 4] aan als ‘bekende derde’, als bedoeld in art. 7:928 lid 2 BW, wier belang bij het sluiten van de verzekering is gedekt. Dit laatste gelet op de omstandigheden dat [eiseres 4] online een verzekeringsaanvraag heeft ingediend bij Allianz op naam van [betrokkene 2], [eiseres 4] feitelijk eigenaar, althans bestuurder van de auto was en (via [betrokkene 2]) de verzekeringspremies heeft voldaan en aldus direct belanghebbende bij de WAM-verzekering was, die zij zelf niet kon afsluiten. (rov. 4.4)
De mededelingsplicht van de verzekeringnemer omvat op grond van art. 7:928 lid 2 BW ook hetgeen een hem bekende derde wiens belang bij het sluiten van de verzekering gedekt is, had moeten mededelen indien hij zelf verzekeringnemer was geweest. (rov. 4.5)
[eiseres 4] heeft de aanvraag voor de WAM-verzekering voor de auto niet alleen op naam van [betrokkene 2] gedaan, maar ook namens haar de vragenlijst onjuist ingevuld. (rov. 4.6)
Allianz zou de WAM-verzekering niet hebben gesloten als zij van de ware feiten zou hebben geweten. (rov. 4.7)
Uit art. 7:930 lid 5 BW volgt dat geen uitkering is verschuldigd aan de verzekeringnemer of de derde, bedoeld in art. 7:928 lid 2 BW, die heeft gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. Evenmin is een uitkering verschuldigd aan de derde indien de verzekeringnemer, met het opzet de verzekeraar te misleiden, niet heeft voldaan aan de mededelingsplicht betreffende de derde. (rov. 4.8)
De zware sanctie van verval van het recht op uitkering geldt tegenover de derde alleen indien deze zelf dan wel de verzekeringnemer met betrekking tot het risico of het belang van de derde heeft gehandeld met het opzet tot misleiden. (rov. 4.9)
Naar het oordeel van het hof is hiervan sprake geweest. (rov. 4.10)
Gelet op het voorgaande volgt het hof Allianz in haar stelling dat art. 11 WAM niet in de weg staat aan het inroepen van de verzekeringsrechtelijke sancties door Allianz jegens [eiseres 4] (schending van de precontractuele mededelingsplicht ex art. 7:928 BW en verval van het recht op uitkering wegens opzettelijke misleiding), omdat [eiseres 4] niet als een derde-benadeelde (derde-claimant onder de WAM, die niets van doen heeft met de verzekeringsrechtelijke verhouding tussen de verzekerde/verzekeraar) kan worden aangemerkt. (rov. 4.11)
Het Bijrijdersarrest van 6 juli 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1103) is niet van toepassing, omdat in deze zaak de derde-benadeelde/inzittende wel een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de WAM-verzekering. Zonder de fraude van [eiseres 4] zou geen sprake zijn geweest van een WAM-verzekering en dus ook geen dekking voor schade als gevolg van het ongeval. Het hof volgt [eiseres 4] daarmee niet in haar stelling dat de fraude in deze zaak minder ernstig is dan de fraude die centraal stond in het Bijrijdersarrest. (rov. 4.12) Voor zover [eiseres 4] niet zou hebben te gelden als ‘bekende derde’ als bedoeld in art. 7:928 lid 2 BW, slaagt ook het beroep van Allianz op art. 6:2 lid 2 BW. Het bedrog van [eiseres 4] brengt mee dat zij haar recht op vergoeding uit hoofde van art. 6 WAM (voor zover haar daarop al een beroep zou toekomen) door haar eigen onoorbare gedrag heeft verspeeld. De handelwijze van [eiseres 4], bestaande uit het opzettelijk misleiden van Allianz, had als doel een WAM-dekking te construeren voor de auto waarmee het ongeval heeft plaatsgevonden. Deze dekking zou zij niet hebben verkregen indien zij de vragenlijst naar waarheid zou hebben ingevuld en naar waarheid zou hebben verklaard. Daarmee zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om op grond van art. 6 WAM tot schade-uitkering aan [eiseres 4] over te gaan, omdat dat zou betekenen dat [eiseres 4] zou kunnen profiteren van haar op juist dat profijt gerichte bedrieglijke constructie. Dit geldt temeer nu [eiseres 4] ook na het ongeval diverse onjuiste en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd om de door haar gepleegde fraude te verhullen, waarbij zij zich in ieder geval tijdens drie telefoongesprekken met Allianz heeft voorgedaan als [betrokkene 2]. Dit is niet alleen maatschappelijk onwenselijk, maar leidt ook tot verval van het recht op uitkering wegens opzettelijke misleiding ex art. 7:941 lid 5 BW in samenhang met art. 7:941 lid 2 BW. (rov. 4.13)