ECLI:NL:HR:2025:1089

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
23/02902
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsgebruik van overleden getuige en valsheid in geschrift in oplichtingszaak met CO2-emissierechten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1966, was betrokken bij een oplichtingszaak waarbij CO2-emissierechten werden aangeboden. De zaak kwam in cassatie naar aanleiding van twee cassatiemiddelen. Het eerste middel betrof het gebruik van de verklaring van een overleden getuige, [benadeelde 3], voor bewijs. De verdediging had niet de mogelijkheid om deze getuige te ondervragen, wat in strijd zou zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat het hof voldoende steunbewijs had voor de verklaring van de overleden getuige, ondersteund door andere getuigen, en dat het proces als geheel eerlijk was verlopen.

Het tweede cassatiemiddel betrof de bewezenverklaring van valsheid in geschrift met betrekking tot een brochure van [A] Ltd. De brochure bevatte onjuiste mededelingen over de status en activiteiten van het bedrijf. Het hof had vastgesteld dat de brochure mededelingen bevatte die niet overeenstemden met de werkelijkheid, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd dat deze brochure als een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen kon worden aangemerkt. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de beslissingen over de valsheid in geschrift en de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02902
Datum8 juli 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 juli 2023, nummer 23-001110-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten J.S. Nan en S.A.H. Vromen bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 en 3 ten laste gelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam , opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit dat het hof in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) de verklaring van [benadeelde 3] voor het bewijs heeft gebruikt, terwijl de verdediging ten aanzien van die – inmiddels overleden – getuige niet het ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 juli 2012 tot en met 5 november 2013, in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen, meermalen,
met het oogmerk zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefsel van verdichtsels personen, waaronder de nagenoemde personen, heeft bewogen tot het aangaan van (een) schuld(en), te weten (een) overeenkomst(en) betreffende de investering/aankoop in/van vrijwillige CO2 emissierechten, en de afgifte van één of meer geldbedragen, te weten:
= [benadeelde 1] , een geldbedrag(en) van Euro 1.0010, en
= [benadeelde 2] , een geldbedrag van Euro 10.004,40 en
= [benadeelde 3] , een geldbedrag van Euro 74.995,20 en
= [benadeelde 4] , geldbedragen van in totaal Euro 25.025, en
= [benadeelde 5] , geldbedragen van in totaal Euro 15.036, en
= [benadeelde 6] , een geldbedrag van Euro 3.998,45
door met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid, in/aan de hand van een brochure en/of gesprekken, jegens voormelde personen te doen alsof ten aanzien van [A] Ltd. sprake was van een bonafide organisatie en voor te wenden en/of mede te delen dat
= [A] Ltd. een groot verkoopkantoor in emissierechten was en al geruime tijd bestond en/of
= de inleg volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van vrijwillige CO2 emissierechten en/of dat er (vrijwel) geen kosten en/of commissie in mindering zou(den) worden gebracht op de inleg en/of
= [A] Ltd. over een eigen offsetafdeling beschikte en/of structureel rendement realiseerde op basis van offset.”
2.2.2
De bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in een aanvulling op het (verkort) arrest van het hof, waaronder:
“- Het proces-verbaal van verhoor getuige van 14 januari 2014 (...), onder meer inhoudende als verklaring van [benadeelde 3] :
[medeverdachte 1] kwam bij me en vertelde toen dat ik zou kunnen gaan beleggen in CO2-emissierechten. Hij heeft mij alleen dingen verteld over [A] . Hij had contacten met [A] en vroeg of ik het goed vond of hij iemand meenam. Dat was geen probleem en zo kwam [medeverdachte 1] een keer op bezoek met een persoon die [verdachte] heette. U noemt de naam [verdachte] , dat was volgens mij inderdaad de naam. Als ik terugkijk op het gesprek met [medeverdachte 1] en [verdachte] kan ik niet zeggen wie er nu eigenlijk precies de verkoper is geweest. [verdachte] deed net zo zijn best als [medeverdachte 1] . Ik kreeg het idee dat [medeverdachte 1] [verdachte] de man vond. Misschien zou je kunnen zeggen dat [medeverdachte 1] tegen [verdachte] opkeek.
Het viel me wel op dat [verdachte] wilde dat ik zoveel mogelijk zou investeren. Hij keek om zich heen en zei dingen als: maar u zit hier toch goed en u bent toch niet van plan om te verbouwen, u heeft toch niet zoveel geld meer nodig.
Uiteindelijk is op 15 mei van mijn [rekeningnummer] een bedrag van € 74.995,20 overgeschreven naar [rekeningnummer] van [A] .
Ik ging er vanuit dat het gehele bedrag dat ik had gestort volledig besteed zou worden aan emissierechten. Er is niet gesproken over onkosten die [A] bij mij in rekening zou brengen. Ik heb volgens het contract 8.929 CO2 certificaten ( [B] ) aangeschaft.
[A] zou een internationaal opererend bedrijf zijn, met onder andere een vestiging in [plaats] .
(hof: Voorgehouden wordt - naar de kern - dat de helft van het bedrag dat door [benadeelde 3] is overgemaakt is opgegaan aan commissies. Haar wordt gevraagd wat zij ervan vindt)
Schandalig, wat moet ik daarvan zeggen. De vraag of ik het bedrag ook zou hebben gegeven als ik geweten zou hebben dat 50% van mijn inleg uitbetaald zou worden als commissie is haar beantwoorden. Natuurlijk zou ik dat niet hebben gedaan.
Wat kunt u zich herinneren met betrekking tot het gesprek waar [verdachte] bij aanwezig is geweest. Wat was zijn rol?
[verdachte] ging zeker mee voor de verkoop. Hij is echt wel betrokken geweest bij de verkoop. Hij liegt dus als hij zegt dat hij niet betrokken was bij de verkoop. [medeverdachte 1] heeft wel alles voor mij geregeld, maar mijn indruk was dat dit onder leiding van [verdachte] ging.
(...)
- Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 9 april 2014 (...), onder meer inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1] :
[medeverdachte 2] heeft mij in contact gebracht met [verdachte] in het eerste kwartaal van 2013. Zij hebben mij uitgenodigd voor een gesprek. Zij hadden een interessant product. Die bespreking heeft plaatsgevonden in [plaats] bij [medeverdachte 2] op kantoor. Dat kantoor was gevestigd in het [...] . Tijdens het gesprek heeft [verdachte] het verhaal over het product verteld. Alle informatie kwam van [verdachte] . Van [A] weet ik dat zij zijn opgericht in 2012 en zich nu gingen toeleggen op Co2 emissierechten. Verder de informatie in de vorm van een map die ik van [verdachte] heb gekregen. Via [medeverdachte 2] heb ik de naam [medeverdachte 3] wel eens gehoord.
Ik kreeg een percentage van 12,5% van de transacties die ik realiseerde. Ik kreeg mijn commissie van [medeverdachte 2] . Ik heb mijn commissie aan [medeverdachte 2] gefactureerd. Ik heb 2 klanten gefactureerd en betaald gekregen. Mijn eerste twee klanten waren [benadeelde 3] en [benadeelde 6] .
Als de helft van het geld naar [A] Ltd, gegaan is, is mij niet de juiste informatie verstrekt.
Bent u bekend met de inkoopprijs van ongeveer 2 euro?
Dat is een heel ander bedrag dan rond de € 7,50 wat mij door [verdachte] steeds is verteld.
Ik heb aan [verdachte] gevraagd om mee te gaan naar [benadeelde 3] .
Ik ben het gesprek begonnen waarbij ik [verdachte] heb geïntroduceerd en de emissierechten kort heb besproken en al vrij snel heeft [verdachte] het gesprek van mij overgenomen. Ik herinner mij dat [verdachte] door bleef praten totdat [benadeelde 3] bereid was € 75.000,- te investeren. Het verkoopverhaal is door [verdachte] gehouden. Na het gesprek zijn we naar mijn huis gegaan en daar heeft [verdachte] de gegevens van [benadeelde 3] in het systeem ingevuld en het contract uitgeprint. Ik ben met het contract naar [benadeelde 3] terug gegaan om het te laten tekenen. Op het verkoopcontract heb ook ik mijn handtekening gezet. Na de ondertekening heb ik het contract opgestuurd naar [verdachte] . Volgens mij vertellen [benadeelde 3] en ik hetzelfde. Volgens mij is [verdachte] wel degelijk mee geweest om te verkopen.
Wat is er verteld over [A] Ltd. activiteiten in de offset van emissierechten?
[A] Ltd was dat aan het opzetten en als zich daar nieuwe klanten zouden aanmelden, zouden die de emissierechten kunnen overnemen van de klanten. Volgens mij is offset de verkoop van emissierechten van bestaande klanten, zoals [benadeelde 3] . Emissierechten zouden in de toekomst verkocht kunnen worden aan klanten van [A] voor een dan te bepalen prijs. [benadeelde 3] zou zelf ook een koper mogen vinden.
Kwam het door het verhaal en zo ja, wat precies in het verhaal was het dan dat het zo geloofwaardig maakte?
Ja, het verhaal en een mooie map en mooie brochure en mooie website, dat zag er allemaal goed uit.
Op 8 oktober 2013 factureert [medeverdachte 2] middels zijn bedrijf [C] Ltd. Een bedrag van € 999,00 voor marketing fee in de verkoop aan [benadeelde 6] . Wat kunt u ons vertellen over de rol van [medeverdachte 2] in de verkoop, van emissierechten aan [benadeelde 6] ?
Ik herken nu de naam van het bedrijf van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft een aanstelling bij [A] Ltd, of bij [verdachte] , dat weet ik niet precies. [medeverdachte 2] factureert dus bij [A] Ltd of bij [verdachte] en ik factureer normaal bij [medeverdachte 2] .
Ik weet nog heel zeker dat [medeverdachte 2] en ik 50/50 zouden doen. Als ik 12,5% zou krijgen is het provisiebedrag kennelijk 25% geweest. Het klopt dat ik van [verdachte] een map over CO2 emissierechten heb gekregen. Dat was een presentatiemap. Op de vraag of ik daar ook informatie uit haalde, antwoord ik: Ja, althans die kon ik gebruiken in mijn sales. Mr. [naam] vraagt wat er in die map zat. Er zat een gelikte brochure in met prijzen en een aantal mooie plaatjes en daarnaast de aanvullende informatie van [verdachte] .
Nu ik u dit hoor dicteren zeg ik u dat [verdachte] zelf ook al had aangeboden om mee te gaan naar klanten. Mr. [naam] vraagt mij hoeveel commissie ik voor de transactie van 75.000 euro met [benadeelde 3] heb gekregen. Dat was 12,5%. Het zou goed kunnen dat dat 9375 euro is geweest, dat zou ik moeten uitrekenen.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder onder meer overwogen:
“Medeplegen van oplichting middels [A] Ltd.
[medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [verdachte] wordt verweten dat zij als medeplegers betrokken waren bij de oplichting van een groot aantal personen. In totaal is er middels [A] Ltd door 15 Nederlandse en drie Belgische beleggers, deels in meerdere aankopen, € 365.937.85 ingelegd.
Van deze personen zijn in hoger beroep alleen beleggers: [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] en [benadeelde 9] nog aan de orde voor de drie verdachten. Voor [medeverdachte 3] en [verdachte] zijn daarnaast ook de beleggers [benadeelde 10] en [benadeelde 11] nog aan de orde.
De verdachten wordt verweten dat zij de beleggers door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels hebben bewogen tot afgifte van geldbedragen.
Hoedanigheid van ervaren succesvolle beleggingsorganisatie
Bij het oplichtingsmiddel dat bestaat uit het aannemen van een valse hoedanigheid, gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte(n) ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de 'persoon' van de verdachte, wat betreft diens hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen teneinde daarvan misbruik te maken. De valse hoedanigheid hield bij [A] Ltd in dat werd voorgewend dat sprake was een ervaren en succesvolle beleggingsorganisatie.
[A] Ltd schetst in de brochure (D-527) het beeld van een zeer succesvol bedrijf met tien jaar ervaring in de handel in emissierechten. Het bedrijf was zo succesvol dat het, ‘klein gestart’ in 2002, is uitgegroeid tot een ‘wereldspeler’. Bij de firma werkt een ‘bevlogen team van professionals’. Deze presentatie als succesvolle (potentiële) wederpartij is er klaarblijkelijk op gericht bij het beoogde slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen teneinde daarvan misbruik te maken.
[A] Ltd is in werkelijkheid helemaal geen succesvol bedrijf dat in tien jaar tijd is uitgegroeid tot een wereldspeler. [A] Ltd is pas sinds 25 juli 2012 opgericht en ingeschreven (D-559, p. 7) bij het Companies House in Cardiff, Engeland (D-559) door de agent ‘ [D] Ltd.’, derhalve nog geen vier maanden voordat de eerste belegger in oktober 2012 zijn emissierechten koopt.
Als directeur en enig aandeelhouder van [A] Ltd werd ingeschreven [betrokkene 1] (D559, pag. 2 en 3), [betrokkene 1] is taxichauffeur en ontvangt een vergoeding voor het op zijn naam zetten van het bedrijf. [betrokkene 1] werd slechts gebruikt als stroman, onder andere bij het op zijn naam openen van de ING-bankrekening van [A] Ltd in Nederland. Uit het feit dat deze katvanger [betrokkene 1] tevens eigenaar was van [A] Ltd moet worden afgeleid dat het ook niet de bedoeling was dat [A] Ltd zich zou ontwikkelen tot echte waardevolle beleggingsorganisatie, maar slechts diende als oplichtingsvehikel.
[medeverdachte 3] en [verdachte] waren op de hoogte van de valse hoedanigheid van [A] Ltd. Uit de afgeluisterde telecommunicatie tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] , in combinatie met emailcorrespondentie, blijkt dat [medeverdachte 3] en [verdachte] wisten dat [betrokkene 1] slechts op papier directeur was van [A] Ltd.
Uit een telefoongesprek T15-06-632 tussen [verdachte] en [betrokkene 1] blijkt dat [betrokkene 1] diezelfde dag nog 1.500 pond wil zien om zijn huur te betalen anders stopt hij er gelijk mee. Verder volgt uit e-mailcorrespondentie dat [verdachte] met [medeverdachte 5] communiceert (met [medeverdachte 3] in de cc) via het [e-mailadres] . [verdachte] stuurt op 22 november 2012 een bericht naar dit adres, met [medeverdachte 3] in de cc, welk bericht hij aanvangt met “Dear [medeverdachte 5] ” en waarin hij een aantal vragen stelt met onder andere vermelding van de namen " [betrokkene 2] " en " [betrokkene 3] ". Op diezelfde datum wordt vanaf dit e-mailadres gereageerd met onder meer de mededeling: "I am meeting with [betrokkene 1] to collect post etc” (D1306). Voorts wijst het hof op een e-mailbericht vanaf dit adres van 2 januari 2013, gericht aan [verdachte] en [medeverdachte 3] , waarin onder meer wordt gezegd: “ [betrokkene 1] opened the letter for me today” en “need to attend the bank with [betrokkene 1] , who I shall also see tomorrow" (D-1307).
Door het gebruik van [betrokkene 1] als stroman moest kennelijk voor de buitenwereld verborgen blijven dat in werkelijkheid [medeverdachte 5] de leiding had over [A] Ltd in Engeland. Uit het hierboven genoemde tapgesprek (blz. 3/5) blijkt verder dat [verdachte] niet wil dat [betrokkene 1] 100 of 200k in handen krijgt via de ING-rekening en uit andere tapgesprekken blijkt dat [betrokkene 1] direct 1.500 pond wil ontvangen omdat hij er anders – naar de kern samengevat – uitstapt. In een afgetapt telefoongesprek tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] wordt besproken dat ze van ‘hem’ af willen (T12-05-413, pag. 2).
Ook van een ‘bevlogen team van professionals’ bij [A] Ltd is geen sprake. [verdachte] was de gevolmachtigde van de bankrekening van [A] en verzorgde de inkoop van de emissierechten bij de firma’s [E] en [F] . Hij voerde de administratie van de verkopen aan de beleggers en probeerde volgens zijn eigen verklaring afnemers te vinden voor vrijwillige CO2-rechten, hetgeen echter (nog) niet zou zijn gelukt. [verdachte] is geen ‘professional’ op het terrein van beleggingen of CO2-rechten. Hij is pas medio 2012 begonnen met [A] Ltd en werkte daarvoor bij een bedrijf dat rubberboten verkocht (V16-02, p.3).
De werkelijkheid met betrekking tot de 'persoon' van [A] Ltd, wat betreft haar hoedanigheid, was daarmee heel anders dan aan de beleggers is voorgespiegeld. [A] Ltd was geen beleggingsbedrijf, maar een oplichtingsvehikel, zonder geschiedenis, zonder bewezen trackrecord, zonder daadwerkelijke eigenaren en met een katvanger aan het hoofd.
Samenweefsel van verdichtsels
Het samenweefsel van verdichtsels zou hebben bestaan uit het valselijk en in strijd met de waarheid, in/aan de hand van brochures, e-mails, orderbevestigingen en/of gesprekken, jegens de beleggers ten aanzien van de aan hen voorgestelde aankoop vrijwillige emissierechten voorhouden dat:
a. [A] Ltd een groot verkoopkantoor in emissierechten was en/of al geruime tijd bestond en/of
b. de inleg volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van vrijwillige CO2 emissierechten en/of dat er (vrijwel) geen kosten en/of commissie(s) (bij de beleggers) in mindering zou(den) worden gebracht op de inleg en/of
c. vrijwillige CO2 emissierechten een goede investeringsmogelijkheid waren voor particulieren en/of
d. over het algemeen altijd hun waarde behielden en/of schaars waren en steeds schaarser werden waardoor (verkoop)prijzen zouden stijgen en/of (hoge) rendementen te behalen waren en/of
e. [A] Ltd zich bezighield met het offsetten van emissierechten bij bedrijven en/of over een eigen offsetafdeling beschikte en/of structureel rendement realiseerde op basis van offset en/of
f. [A] Ltd vrijwillige CO2 emissierechten inkocht voor een prijs rond de euro 8,00/euro 9,00 en/of voldoende emissierechten in voorraad had en/of emissierechten uit voorraad verkocht en/of
g. de prijs van vrijwillige CO2 emissierechten als investeringsobject zoals die door andere aanbieders in rekening werd gebracht boven de euro 12,00 lag en/of
h. [A] Ltd onder toezicht stond van de Nederlandse Autoriteit Financiële Markten.
De hierboven vermelde mededelingen zouden in gesprekken met de beleggers en ook in de aan hen toegezonden/uitgereikte brochure ‘Timing is money’ zijn gedaan.
Vrijspraak van hetgeen onder c, d, e eerste deel, f, g en h staat vermeld
Niet is gebleken dat vrijwillige CO2 emissierechten geen goede investeringsmogelijkheid waren voor particulieren (c), of dat de mededelingen dat vrijwillige CO2 rechten over het algemeen altijd hun waarde behielden en/of schaars waren en steeds schaarser werden waardoor (verkoop)prijzen zouden stijgen en/of (hoge) rendementen te behalen waren (d) onjuist waren. Dat geldt ook voor de mededeling dat [A] zich bezighield met het offsetten van emissierechten bij bedrijven.
[verdachte] heeft pogingen gewaagd emissierechten aan bedrijven te verkopen (e, eerste deel). Voorts is van de in de tenlastelegging genoemde mededelingen f, g en h niet gebleken dat zij de genoemde beleggers hebben bewogen tot het aangaan van de overeenkomsten voor de aankoop van de vrijwillige CO2 emissierechten en de afgifte van geldbedragen daarvoor. [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] zullen hiervan worden vrijgesproken.
Valsheid van het onder a, b en e, tweede deel vermelde.
Dat [A] Ltd een groot verkoopkantoor in emissierechten was en al geruime tijd bestond (a) is zoals eerder vermeld onjuist. [medeverdachte 3] en [verdachte] wisten dat [A] Ltd geen groot verkoopkantoor was en dat het bedrijf geleid werd door een stroman.
Ook is onjuist dat (b) de inleg volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van vrijwillige CO2 emissierechten en/of dat er (vrijwel) geen kosten en/of commissie(s) (bij de beleggers) in mindering zou(den) worden gebracht op de inleg. De verkopers hebben aan de beleggers - die een aantal emissierechten kochten tegen een van te voren overeengekomen aankoopprijs - verteld dat de inleg volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van de vrijwillige CO2 emissierechten en dat er (vrijwel) geen kosten en/of commissies in mindering zouden worden gebracht. In totaal zijn aan de Nederlandse en Belgische beleggers 43.721 emissierechten verkocht voor € 365.937.85. De inkoopprijs van deze emissierechten was € 90.839.76. Dit betekent dat slechts 24.82% van de door kopers ingelegde gelden is besteed aan de inkoop van de emissierechten.
[medeverdachte 3] en [verdachte] wisten dat de inleg niet volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van vrijwillige emissierechten, reeds gelet op hun wetenschap van de inkoopprijs van deze rechten voor [A] en de verkoopprijs aan de beleggers. Uit de inhoud van onder [verdachte] in beslag genomen gegevensdragers blijkt verder dat door [medeverdachte 3] en [verdachte] een overzicht is opgesteld (’ [...] ’ genoemd, naar de voornamen van verdachten [verdachte] en [medeverdachte 3] ), waarin per belegger is aangegeven welke (aanzienlijke) bedragen uit diens inleg dienden te worden uitbetaald aan [verdachte] en [medeverdachte 3] , hun medeverdachten en eventuele anderen die bij de verkoop aan de betreffende belegger waren betrokken. [medeverdachte 3] en [verdachte] wisten dat het grootste deel van de door de beleggers ingelegde gelden, in strijd met de mededelingen daarover aan de beleggers, niet werd besteed aan de aankoop van vrijwillige CO2 emissierechten, maar door hen en hun medeverdachten werd opgestreken.
Voorts was alleen [verdachte] de persoon binnen [A] Ltd die zou hebben geprobeerd emissierechten te verkopen aan bedrijven (offset), maar hij zou daar nog niet in zijn geslaagd. Daarom is in elk geval onjuist de mededeling dat [A] Ltd over een eigen offsetafdeling beschikte en een structureel rendement realiseerde op basis van de offset (e, tweede gedeelte).
Als de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de aan de beleggers gedane (deels dus leugenachtige) mededelingen in onderling verband en samenhang worden bezien, is duidelijk dat bij de beleggers door dat samenweefsel een onjuiste voorstelling van zaken in het leven is geroepen.
Zoals uit de verklaringen van de beleggers blijkt zijn de beleggers [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] , [benadeelde 10] en [benadeelde 11] door de oplichtingsmiddelen bewogen tot de aankoop van de emissierechten.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verklaring van de getuige [benadeelde 3] bij de FIOD van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat de getuige is overleden en daarom niet door de verdediging kan worden gehoord.
Dit verweer wordt verworpen. De verklaring van [benadeelde 3] wordt in belangrijke mate ondersteund door de verklaring van de (gewezen) [medeverdachte 1] en er is geen reden aan de juistheid te twijfelen.”
2.3.1
In gevallen waarin de rechter voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, moet de rechter nagaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Hierbij zijn – met het oog op de beoordeling of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces – van belang (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
2.3.2
Voor de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, is het gewicht van de verklaring van de betreffende getuige in de bewijsconstructie een belangrijke beoordelingsfactor. Dat doet er echter niet aan af dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband moeten worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring van de getuige groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan. (Vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, rechtsoverwegingen 2.12.2 en 2.12.3, en HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418, rechtsoverweging 2.4.2.)
2.3.3
In verband met de hiervoor als (ii) genoemde beoordelingsfactor is het volgende van belang. Voor de beantwoording van de daaraan verbonden vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel. Voor de in cassatie aan te leggen toets of de bewijsvoering aan de hier en in 2.3.1 genoemde eisen voldoet, kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel hierover nader heeft gemotiveerd. (Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016, rechtsoverweging 3.2.2 en 3.2.3.)
2.4.1
Dat [benadeelde 3] is overleden – waardoor de verdediging niet het ondervragingsrecht ten aanzien van deze getuige heeft kunnen uitoefenen – levert een “good reason for the non-attendance of the witness” op (vgl. EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10 (Schatschaschwili/Duitsland), overweging 107). Het hof heeft overwogen dat de onder 2.2.2 weergegeven verklaring van [benadeelde 3] in belangrijke mate wordt ondersteund door de ook onder 2.2.2 weergegeven verklaring van [medeverdachte 1] . Verder heeft het hof overwogen dat er geen reden is om aan de juistheid van de verklaring van [benadeelde 3] te twijfelen.
2.4.2
Met deze overwegingen heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de bewijsvoering voldoende steunbewijs bevat voor de verklaringen van [benadeelde 3] en dat in die bewijsvoering compenserende factoren besloten liggen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid doordat zij steun geven aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde 3] . Dat oordeel – waarin besloten ligt dat “the proceedings as a whole were fair” (vgl. EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10 (Schatschaschwili/Duitsland), overweging 116) – getuigt in het licht van wat onder 2.3 is vooropgesteld niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de procesgang inhoudt dat (i) de verdediging het verzoek heeft gedaan om negen in de bewezenverklaring in eerste aanleg bedoelde personen (beleggers) als getuige te horen, (ii) dat verzoek voor alle getuigen is toegewezen, en (iii) zeven van deze getuigen daadwerkelijk op de terechtzitting in hoger beroep zijn gehoord, terwijl ten laste van de verdachte is bewezenverklaard het medeplegen van oplichting van een aantal personen – onder wie de zes in de bewezenverklaring specifiek genoemde personen – waarbij uit de bewijsvoering van het hof kan worden afgeleid dat de oplichtingshandelingen in de kern telkens volgens dezelfde werkwijze plaatsvonden.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde voor zover deze inhoudt dat de daarin vermelde brochure van [A] Ltd. (‘Timing is money’) een ‘geschrift is dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen’.
3.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is onder 2 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 juli 2012 tot en met 5 november 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
= een valse brochure van [A] Ltd. ('Timing is money’)
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin dat valselijk - in strijd met de waarheid - in dat geschrift - zakelijk weergegeven - stond dat
= [A] Ltd. klein gestart was in 2002 en uitgegroeid was tot wereldspeler en
= de aangeschafte carbon credits werden bewaard onder de hoofdrekening van een beheerder, die onder het toezicht viel van (de Zwitserse toezichthouder) Verein zur Qualitätssicherung von Finanzdienstleistungen, bij een door de Verenigde Naties goedgekeurd internationaal Carbon Credit Register,
en bestaande dat opzettelijk gebruik maken van dat geschrift hierin dat verdachte en verdachtes mededader(s) telkens dat geschrift hebben verstrekt aan
= [benadeelde 1] en/of
= [benadeelde 2] en/of
= [benadeelde 3] en/of
= [benadeelde 5]
= [benadeelde 12] en/of
= [benadeelde 4] en/of
= [benadeelde 6] en
(andere) potentiële geïnteresseerden in en/of kopers van vrijwillige CO2 emissierechten.”
3.2.2
Over de bewezenverklaring heeft het hof onder meer overwogen:
“Is er hij de brochure ‘Timing is Money‘ (D-527) sprake van een vals geschrift?
[medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] wordt verweten dat zij van 1 juli 2012 tot en met 5 november 2013 opzettelijk gebruik hebben gemaakt van een vals geschrift, te weten de brochure ‘Timing is Money’ (D-527). Allereerst zal het hof nagaan of er in de brochure onjuistheden staan die als valsheden kunnen worden geduid. Deze vraag zal deels bevestigend worden beantwoord, waarna later in het arrest de vraag zal worden beantwoord of [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] te dier zake een strafrechtelijk verwijt valt te maken.
In de brochure zou in strijd met de waarheid staan dat:
a) [A] Ltd. klein gestart was in 2002 en/of uitgegroeid was tot wereldspeler en/of
b) [A] Ltd. verhandelbare, vrijwillige CO emissierechten aanbood met een uitstekend verwacht rendement en/of dat de rendementen van verhandelbare, vrijwillige emissierechten in potentie hoog konden zijn en/of
c) de focus van [A] was het optimaliseren van rendement op emissierechten voor investeerders en/of
d) verwachte (wereldwijde) marktontwikkelingen en/of verplichtingen voor bedrijven en/of verwachte prijsontwikkelingen en/of rendementen die golden voor (de handel in) verplichte emissierechten, ook golden voor de handel in vrijwillige emissierechten en/of
e) de aangeschafte carbon credits werden bewaard onder de hoofdrekening van een beheerder, die onder het toezicht viel van de Verein zur Qualitatssicherung von Finanzdienstleistungen (de Zwitserse toezichthouder), bij een door de Verenigde Naties goedgekeurd internationaal Carbon Credit Register.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het onder b, c en d vermelde
(...)
Verdere beoordeling van het onder a en e vermelde
Wel acht het hof bewezen dat de in de tenlastelegging vermelde mededelingen dat (a) [A] Ltd klein was gestart in 2002 en uitgegroeid was tot een wereldspeler en (e) dat de aangeschafte carbon credits werden bewaard onder de hoofdrekening van een beheerder, die onder het toezicht viel van (de Zwitserse toezichthouder) Verein zur Qualitatssicherung von Finanzdienstleistungen, bij een door de Verenigde Naties (VN) goedgekeurd internationaal Carbon Credit Register, vals en in strijd met de waarheid waren.
Deze mededelingen stonden in de brochure ‘Timing is money’ (D-527), maar stemmen niet overeen met de werkelijkheid.
In de eerste plaats is [A] Ltd (a) niet in 2002 begonnen. Deze Engelse vennootschap is pas op 25 juli 2012 opgericht en ingeschreven (D-559, p. 7) in het Engelse handelsregister. Op de tweede plaats valt [A] Ltd niet te kwalificeren als wereldspeler. Zij richtte zich, naast de activiteiten van [medeverdachte 5] in Engeland, alleen op de Nederlandse markt en verkeerde daarmee nog in een aanvangsfase.
Tot slot is de mededeling dat de aangeschafte carbon credits werden bewaard onder de hoofdrekening van een beheerder, die onder het toezicht viel van de genoemde Zwitserse toezichthouder, bij een door de VN goedgekeurd internationaal Carbon Credit Register, eveneens vals en in strijd met de waarheid. Uit de bij de FIOD afgelegde verklaring van [getuige] (G-51-01, pag. 6), coördinator registratie emissiehandel bij de Nederlandse Emissieautoriteit, blijkt dat de VN registers goedkeurt voor het verplichte systeem van emissiehandel tussen landen (op basis van het Kyoto-protocol). De VN keurt niet een register goed waarin zich vrijwillige CO2 emissierechten kunnen bevinden en vrijwillige CO2 emissierechten kunnen bijgevolg niet worden gehouden in een register dat door de VN is goedgekeurd. Ook door deze mededeling is de werkelijkheid geweld aan gedaan. Al met al is bewezen dat de brochure ten aanzien van het achter a en e vermelde valselijk is opgemaakt, waarbij het – gelet op de aard van de mededelingen – gaat om mededelingen die bestemd zijn tot bewijs van enig feit te dienen.”
3.3.1
De tenlastelegging onder 2 is toegesneden op artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen’ zijn gebruikt in de betekenis die deze woorden hebben in die bepaling.
3.3.2
Artikel 225 lid 1 Sr luidt:
“Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
3.4
Het hof heeft vastgesteld dat de brochure ‘Timing is money’ mededelingen bevat die niet overeenstemmen met de werkelijkheid, namelijk dat “ [A] Ltd. klein was gestart in 2002 en uitgegroeid was tot wereldspeler” en dat “de aangeschafte carbon credits werden bewaard onder de hoofdrekening van een beheerder, die onder het toezicht viel van (de Zwitserse toezichthouder) Verein zur Qualitätssicherung von Finanzdienstleistungen, bij een door de Verenigde Naties goedgekeurd internationaal Carbon Credit Register”. Het hof heeft hierover overwogen dat deze mededelingen bestemd zijn om tot het bewijs van enig feit te dienen. Het hierop gebaseerde kennelijke oordeel van het hof dat daarmee de brochure ‘Timing is money’, gelet op de aard van de daarin gedane mededelingen, een geschrift is dat is bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, is niet toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het hof over deze brochure als zodanig niets heeft vastgesteld waaruit volgt dat deze kan worden aangemerkt als een geschrift waaraan in het maatschappelijk verkeer een zodanige betekenis pleegt te worden toegekend, dat sprake is van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen in de zin van artikel 225 Sr.
3.5
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam , opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 juli 2025.