Uitspraak
1.Procesverloop
2.Het verzoek tot uitlevering
3.Beoordeling van het verzoek tot uitlevering
4.Beslissing op verzoeken
5.Slotsom
6.Beslissing
8 juli 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot uitlevering van een persoon met zowel de Nederlandse als de Pakistaanse nationaliteit aan de Verenigde Staten. Het verzoek is gedaan in het kader van strafvervolging voor deelname aan een criminele organisatie, opiumwetdelicten en witwassen. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 22 april 2025, waarin de uitlevering door de rechtbank Rotterdam was toegestaan, maar dat arrest werd vernietigd. De opgeëiste persoon is op 11 juni 2025 gehoord in de Hoge Raad, bijgestaan door zijn raadslieden, en de advocaat-generaal heeft gepleit voor toelaatbaarheid van de uitlevering.
De Hoge Raad heeft beoordeeld of de stukken die door de Verenigde Staten zijn overgelegd voldoen aan de eisen van het Uitleveringsverdrag. Het verdrag vereist dat bij een uitleveringsverzoek een uiteenzetting van de feiten wordt gevoegd, inclusief tijd en plaats van de misdrijven. De Hoge Raad concludeert dat de overgelegde Affidavit voldoende informatie bevat over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten, en dat de vereisten van het verdrag zijn nageleefd. De Hoge Raad heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor uitlevering wordt verzocht, strafbaar zijn gesteld in zowel de Amerikaanse als de Nederlandse wetgeving, waardoor aan de eis van dubbele strafbaarheid is voldaan.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitlevering toelaatbaar verklaard, met als doel strafvervolging in de Verenigde Staten voor de feiten zoals beschreven in de Affidavit. Dit arrest is een vervolg op de eerdere uitspraak en bevestigt de juridische basis voor de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten.