ECLI:NL:HR:2025:1131
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; rechtsgeldigheid van de navorderingsaanslag en de mogelijkheid tot vermindering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2011. De belanghebbende, vertegenwoordigd door M.B. Weijers, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 29 oktober 2024 had geoordeeld over de navorderingsaanslag die door de Inspecteur was opgelegd. De belanghebbende betwistte de navorderingsaanslag, stellende dat bij de oorspronkelijke aanslag te veel premie volksverzekeringen was geheven, omdat hij een deel van het jaar 2011 niet premieplichtig was in Nederland.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel van de belanghebbende faalde, en dat de Inspecteur bij de navorderingsaanslag niet meer premie mocht navorderen dan oorspronkelijk te weinig was geheven. De Hoge Raad benadrukte dat de belanghebbende de navorderingsaanslag kan bestrijden met argumenten die betrekking hebben op de hoogte van de verschuldigde premie, en dat de oorspronkelijke aanslag niet het voorwerp van de procedure over de navorderingsaanslag is. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.
Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het verduidelijkt hoe navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen moeten worden beoordeeld, en welke argumenten belanghebbenden kunnen aanvoeren in procedures tegen dergelijke aanslagen.