ECLI:NL:HR:2025:1132
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over hoorplicht en teruggaaf van omzetbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X] (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 5 april 2024, waarin het verzet van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank werd behandeld. Deze eerdere uitspraken betroffen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting voor de periode van 1 april 2016 tot en met 31 december 2019. De Rechtbank had de beroepen niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. Belanghebbende had echter verzet aangetekend en verzocht om alsnog te worden gehoord.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat belanghebbende geen belang meer had bij het verzet. De Inspecteur had erkend dat hij de hoorplicht had geschonden en had aangeboden om belanghebbende alsnog te horen. De Hoge Raad bevestigde dat de Inspecteur niet bevoegd is om opnieuw uitspraak te doen op de bezwaarschriften zonder een rechterlijke beslissing die de eerdere uitspraken op bezwaar vernietigt. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank op het verzet en verwees de zaak terug naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant voor verdere behandeling.
De Hoge Raad oordeelde verder dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding in cassatie moest vergoeden, evenals het griffierecht dat belanghebbende had betaald. Dit arrest benadrukt de noodzaak van het naleven van de hoorplicht in belastingzaken en de rechten van belanghebbenden in het proces.