In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 16 januari 2025. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de griffierechten niet zijn voldaan. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 2 april 2025 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Ondanks dat de brief op het juiste adres is afgeleverd, is het griffierecht niet betaald. Op 1 mei 2025 heeft de griffier een bericht in het digitale dossier geplaatst, maar belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op het niet betalen van het griffierecht. De Hoge Raad heeft op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.