ECLI:NL:HR:2025:1213

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
23/00834
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens ontbreken grieven in volmacht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Het hof had het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen grieven waren ingediend. De verdachte had een volmacht gegeven aan zijn advocaat om hoger beroep in te stellen, maar het hof oordeelde dat de volmacht niet als een grief kon worden opgevat. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de eisen voor het indienen van grieven niet waren nageleefd. De Hoge Raad benadrukte dat de formulering van grieven niet aan hoge eisen is onderworpen, maar dat deze wel voldoende duidelijk moeten zijn. De Hoge Raad concludeerde dat het hof terecht had geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, en dat het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk was geworden. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de cassatie was overschreden, maar dit leidde niet tot vernietiging van de uitspraak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/00834
Datum2 september 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 februari 2023, nummer 23-002750-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat B.G.M.C. Peters bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel keert zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het hof van het namens de verdachte ingestelde hoger beroep. Het voert daartoe aan dat het hof ten onrechte niet in de volmacht tot het instellen van hoger beroep een grief als bedoeld in artikel 410 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) heeft gelezen.
2.2.1
Het hof heeft het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en heeft daartoe overwogen:
“Door of namens de verdachte is geen schriftuur houdende grieven ingediend. Evenmin zijn mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Ook overigens is niet gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak. Om die reden wordt de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.”
2.2.2
Bij de stukken bevinden zich:
- een ‘Volmacht voor en verzoek tot instellen hoger beroep’ die onder meer inhoudt:
“Daartoe bepaaldelijk door cliënt gevolmachtigd, geef ik hierbij een schriftelijke bijzondere volmacht aan u, griffiemedewerker, om namens cliënt hoger beroep in te stellen omdat hij het niet eens is met veroordeling in de zaak met het parketnummer 13-207596-19
(...)
Hoogachtend,
(handtekening)
B.G.M.C. Peters
(advocaat).”
- een ‘Dagvaarding van verdachte in hoger beroep (Kopie raadsman)’ waarop staat vermeld:
“Uw cliënt is gedagvaard om te verschijnen op een ROLZITTING van het hof omdat door of namens uw cliënt hoger beroep is ingesteld tegen een uitspraak van de kantonrechter/politierechter/meervoudige kamer van de rechtbank. Omdat geen grieven zijn opgegeven tegen het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld zal de zaak van uw cliënt op de in de dagvaarding aangegeven datum en tijdstip worden behandeld op een zogenoemde ROLZITTING. Deze zitting is bedoeld om u en/of uw cliënt in de gelegenheid te stellen de bezwaren tegen het vonnis op te geven, waarna de behandeling van de strafzaak direct zal worden aangehouden tot een nadere datum waarop de strafzaak inhoudelijk behandeld zal worden. Tijdens de behandeling bestaat niet de mogelijkheid om inhoudelijk op de strafzaak in te gaan of om onderzoekswensen op te geven. U en/of uw cliënt zijn immers reeds in de gelegenheid gesteld om onderzoekwensen op te geven van welke mogelijkheid geen gebruik is gemaakt. De behandeling is uitsluitend bedoeld om te inventariseren of en zo ja, wat de bezwaren zijn tegen het vonnis waartegen door of namens uw cliënt hoger beroep is ingesteld. Indien u of uw cliënt niet verschijnt en ook niet voorafgaand aan de zitting of tijdens de zitting bezwaren zijn opgegeven tegen het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld, dan dient u er rekening mee te houden dat het hof uw cliënt, conform artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, niet ontvankelijk verklaart in het door of namens uw cliënt ingestelde hoger beroep. Indien u voorafgaand aan de zitting uw bezwaren opgeeft en er voor kiest om niet ter zitting te verschijnen, is het verzoek om tevens uw verhinderdata op te geven, opdat de strafzaak kan worden aangehouden tot een nadere datum. Opgave van verhinderdata vanaf 4 weken tot 21 weken na de datum van de ROLZITTING is afdoende.”
2.2.3
Het onderschrift bij de dagvaarding voor de rolzitting, zoals weergegeven onder 2.2.2, houdt onder meer in dat het hof ervan uitgaat dat “geen grieven zijn opgegeven tegen het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld” en dat aan de verdediging de mogelijkheid wordt geboden alsnog schriftelijk voorafgaand aan de rolzitting of mondeling op die rolzitting bezwaren op te geven. Door of namens de verdachte is daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De volgende bepalingen zijn van belang:
- artikel 410 lid 1 Sv:
“1. De officier van justitie dient binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. De verdachte kan aldaar binnen veertien dagen na de instelling van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, indienen. (...)”
- artikel 416 leden 1 en 2 Sv:
“1. (...) Na de voordracht van de advocaat-generaal wordt de verdachte die hoger beroep heeft ingesteld, in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
2. Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.”
2.4
Op grond van artikel 410 lid 1 Sv moet een appelschriftuur de grieven tegen het vonnis in eerste aanleg bevatten. Ook een volmacht tot het instellen van het hoger beroep kan dergelijke grieven bevatten. Onder ‘grieven’ kunnen zowel bezwaren direct gericht tegen het oordeel van de rechter in eerste aanleg als andersoortige gronden voor het instellen van het beroep vallen. Dit geldt ook voor de in artikel 416 leden 1 en 2 Sv genoemde mondelinge ‘bezwaren tegen het vonnis’. (Vgl. HR 19 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:251.) Aan de formulering van de grieven - die ook door de verdachte zelf kunnen worden ingediend - worden geen hoge eisen gesteld (vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, rechtsoverweging 2.40). Wel moeten de opgegeven grieven of mondelinge bezwaren voldoende duidelijk maken wat de inzet van het hoger beroep is.
2.5
Het hof heeft toepassing gegeven aan artikel 416 lid 2 Sv. Het hof heeft in dat verband kennelijk geoordeeld dat de in de door de raadsvrouw van de verdachte ingediende volmacht tot het instellen van het hoger beroep opgenomen zin dat de verdachte “het niet eens is met veroordeling in de zaak met het parketnummer 13-207596-19” niet kan worden opgevat als grief als bedoeld in artikel 410 Sv. Dat oordeel getuigt, gelet op wat onder 2.4 is overwogen over de eisen waaraan grieven moeten voldoen, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

4.1
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
4.2
De klacht tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het hof van de verdachte in het ingestelde hoger beroep leidt niet tot cassatie. De Hoge Raad acht ook geen grond aanwezig waarop dat oordeel ambtshalve zou moeten worden vernietigd. Daarom moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat het hof de verdachte terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep, zodat het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk is geworden. Bij deze stand van zaken kan de omstandigheid dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 september 2025.