Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
2 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het hoger beroep te laat was ingesteld, zoals bepaald in artikel 408.2 van het Wetboek van Strafvordering. De advocaat van de verdachte, W.H. Jebbink, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarin werd betoogd dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk was. De advocaat-generaal, P.H.P.H.M.C. van Kempen, heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat de verdachte op de juiste wijze op de hoogte was gesteld van de einduitspraak. De Hoge Raad benadrukte dat de aannemelijkheid van de kennisgeving niet voldoende is; er moeten wezenlijke eisen worden gesteld aan de vaststelling van de omstandigheden waaronder de einduitspraak aan de verdachte bekend is gemaakt. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat deze opnieuw kan worden behandeld en afgedaan.