ECLI:NL:HR:2025:1240

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
24/03450
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arrest wegens niet beslissen op verzoek om mondelinge behandeling in civiele procedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een geschil tussen [de zoon], eiser tot cassatie, en [de moeder], verweerster in cassatie. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 juni 2024 vernietigd, omdat het hof niet heeft beslist op het verzoek van [de zoon] om een mondelinge behandeling te houden. Dit verzoek was gedaan op 5 april 2024, maar het hof had hierop niet gereageerd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof, gezien de omstandigheden, op dit verzoek had moeten beslissen. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing. Tevens zijn de kosten van het geding in cassatie gereserveerd tot de einduitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van een goede procesorde en de verplichting van de rechter om verzoeken van partijen zorgvuldig te behandelen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/03450
Datum5 september 2025
ARREST
In de zaak van
[de zoon] ,
wonende te [plaats] ,
EISER tot cassatie,
hierna: [de zoon] ,
advocaat: M.W. van der Heijden,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [plaats] ,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: [de moeder] ,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het verstekvonnis in de zaak C/13/615090 / HA ZA 16-929 van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2016;
b. de vonnissen in verzet in de zaak C/13/704360 / HA ZA 21-622 van de rechtbank Amsterdam van 20 oktober 2021 en 9 maart 2022;
c. het arrest in de zaak 200.315.004/01 van het gerechtshof Amsterdam van 11 juni 2024.
[de zoon] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Tegen [de moeder] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging van het arrest van het hof Amsterdam van 11 juni 2024 en tot verwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In dit geding heeft [de zoon] gevorderd dat [de moeder] wordt veroordeeld tot betaling van een geldsom aan hem. De rechtbank [1] heeft de vordering afgewezen.
2.2
[de zoon] is van dit vonnis in hoger beroep gegaan. De procedure in hoger beroep is, voor zover in cassatie van belang, als volgt verlopen. Nadat [de moeder] een memorie van antwoord had genomen, heeft [de zoon] een akte genomen. Vervolgens is de zaak op de rol geplaatst van 2 mei 2023 voor antwoordakte aan de zijde van [de moeder] . In het roljournaal is bij die datum genoteerd: “Geïntimeerde ziet af van antwoord akte – verval verleend”. De zaak is vervolgens op de rol van 16 mei 2023 geplaatst voor ‘Beraad partijen’. Op 16 mei 2023 heeft [de zoon] arrest gevraagd. Vervolgens is de zaak een aantal malen voor dagbepaling arrest dan wel voor arrest op de rol geplaatst.
2.3
Nadat was gebleken dat [de moeder] tijdig, maar bij het verkeerde hof, een antwoordakte had ingediend, heeft de rolraadsheer op 15 januari 2024 beslist dat deze antwoordakte alsnog werd geaccepteerd. In het roljournaal is daaromtrent bij de roldatum 2 mei 2023 genoteerd: “Rolbeslissing 15-01-2024: Akte wordt genomen op de rol van 2 mei 2023, per post verzonden akte is tijdig ontvangen”. De zaak stond op 15 januari 2024 voor arrest en is voor arrest blijven staan.
2.4
Op 5 april 2024 heeft [de zoon] bij H10-formulier aan het hof verzocht een mondelinge behandeling te bepalen. In het roljournaal is daarover niets opgenomen. Het hof heeft niet kenbaar op het verzoek beslist. Een mondelinge behandeling heeft niet plaatsgevonden.
2.5
Bij arrest van 11 juni 2024 heeft het hof [2] het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
De onderdelen 2 en 3 van het middel klagen onder meer dat onjuist is dat het hof het verzoek van [de zoon] om een mondelinge behandeling te bepalen niet in behandeling heeft genomen, althans dat het hof zijn weigering om een mondelinge behandeling te bepalen niet naar behoren heeft gemotiveerd.
3.2
Art. 87 lid 1 Rv bepaalt dat de rechter, op verzoek van partijen of een van hen dan wel ambtshalve, in alle gevallen en in elke stand van het geding een mondelinge behandeling kan bevelen. Art. 87 lid 8 Rv bepaalt dat indien geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, de rechter voordat hij over de zaak beslist aan partijen desverlangd de gelegenheid biedt hun standpunt mondeling uiteen te zetten. Ingevolge art. 353 lid 1 Rv is art. 87 Rv ook van toepassing in hoger beroep.
3.3
Een verzoek als bedoeld in art. 87 lid 8 Rv mag slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden worden afgewezen. Voor dat laatste is noodzakelijk dat van de zijde van de wederpartij klemmende redenen worden aangevoerd tegen toewijzing van het verzoek of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde. In elk van deze beide gevallen zal de rechter de redenen voor de afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk moeten vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk moeten motiveren. [3]
3.4
[de zoon] heeft, toen de zaak op 16 mei 2023 voor ‘Beraad partijen’ stond, arrest gevraagd in de kennelijke veronderstelling dat [de moeder] op 2 mei 2023 geen antwoordakte had genomen (zie hiervoor in 2.2). Eerst op 15 januari 2024 heeft de rolraadsheer beslist dat de verkeerd ingediende antwoordakte alsnog werd geaccepteerd (zie hiervoor in 2.3). De zaak is na 15 januari 2024 voor arrest blijven staan. [de zoon] is daardoor na 15 januari 2024 niet in de gelegenheid gesteld om op een bepaalde datum om een mondelinge behandeling te vragen nadat de antwoordakte was geaccepteerd. Van het verzoek van [de zoon] van 5 april 2024 om een mondelinge behandeling te gelasten kan dan ook niet worden gezegd dat het niet tijdig is gedaan.
3.5
Het hof had derhalve kenbaar op dit verzoek moeten beslissen (zie hiervoor in 3.3). Dat is niet gebeurd. De hiervoor in 3.1 weergegeven klachten slagen dus. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
3.6
Nu niet is gebleken dat [de moeder] heeft uitgelokt of verdedigd dat het hof arrest heeft gewezen zonder kenbaar op het verzoek tot het houden van een mondelinge behandeling te beslissen, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 juni 2024;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
- reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
- begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [de zoon] op € 496,97 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [de moeder] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren A.E.B. ter Heide en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
5 september 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 9 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3962.
2.Gerechtshof Amsterdam 11 juni 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1588.
3.HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:449, rov. 3.4.