Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het eerste, het derde en het vierde cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
28 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van erfvredebreuk door betonblokken weg te slepen bij een voormalige standplaats van woonwagens en zich wederrechtelijk toegang te verschaffen tot een besloten erf van de gemeente. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken. De Hoge Raad heeft de bewijsklachten van de verdachte beoordeeld, waarbij de eerste klacht betrekking had op de vraag of het erf 'bij de gemeente in gebruik' was. De Hoge Raad oordeelde dat deze klacht niet tot cassatie leidde, zoals ook vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2025:124). De tweede klacht richtte zich op de kwalificatie van het erf als 'besloten erf' en de vraag of er sprake was van 'wederrechtelijk vertoeven'. De Hoge Raad oordeelde dat het hof voldoende gemotiveerd had vastgesteld dat het perceel was afgesloten door betonblokken, waardoor het als besloten erf kon worden aangemerkt. Tevens werd vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de sommatie van de gemeente om het erf te verlaten. De Hoge Raad concludeerde dat de verwerping van de klachten door het hof toereikend was gemotiveerd. Tot slot werd opgemerkt dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen.