Uitspraak
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door R. Zilver, tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 mei 2024. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de accijns die aan belanghebbende was opgelegd. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.