ECLI:NL:HR:2025:1389
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de APV-regeling en de belastingheffing op afgezonderd particulier vermogen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X], de belanghebbende. De zaak betreft de belastingheffing op een afgezonderd particulier vermogen (APV) van een stichting die is opgericht door de oprichter [B]. De stichting had als doel financiële ondersteuning te bieden aan leden van de familie [A]. De Inspecteur van de Belastingdienst had de stichting aangemerkt als een APV en een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd aan belanghebbende, die de weduwe is van een kleinzoon van de oprichter. Het Gerechtshof Amsterdam had geoordeeld dat de Inspecteur terecht de stichting als APV had aangemerkt en dat de belastingheffing op basis van de APV-regeling niet in strijd was met de artikelen 1 en 14 van het EVRM. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het Hof heeft miskend dat de APV-regeling in dit geval leidt tot een schending van de rechten van belanghebbende, omdat zij geen daadwerkelijk voordeel uit het stichtingsvermogen heeft ontvangen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.