2.2.1Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 09 december 2017 te [plaats] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, (de [a-straat] en de [b-straat] ), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij zeer, onvoorzichtig en onoplettend, met dat motorrijtuig
- terwijl de weg bedekt was met een dunne laag natte sneeuw met een snelheid van ongeveer 98 kilometer per uur, althans een aanmerkelijk hogere snelheid dan ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en gelet op de wegomstandigheden niet veilige snelheid rijdende op de kruising van de [a-straat] en de [b-straat] is genaderd en
- bij de nadering van die kruising waar met borden en haaientanden was aangegeven dat hij voorrang moest verlenen aan het kruisende verkeer, zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast en
- de vlak voor die kruising een in de [a-straat] gelegen buiging naar rechts niet heeft gevolgd maar rechtdoor over een verhoogde middengeleider gelegen in de [a-straat] is gereden en
- vervolgens in een hoek van ongeveer 45 graden de vier rijstroken van de zuidelijk rijbaan van de [b-straat] en groenstrook tussen de zuidelijke en de noordelijke rijbaan van aan van de [b-straat] is overgestoken en
- tegen een andere op de noordelijke rijbaan van de [b-straat] rijdende auto, Renault Clio (welke hij voorrang had moeten verlenen) is gebotst, waardoor die Renault Clio in een parallel aan die [b-straat] gelegen sloot is terecht gekomen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] , zijnde een inzittende van die Renault Clio) werd gedood,
terwijl het ongeval is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate is overschreden.
2.
hij op 09 december 2017 te [plaats] , opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hebbende hij, verdachte, nadat de auto welke die [slachtoffer] bestuurde, was aangereden door de auto waarin verdachte zat en door die aanrijding met haar auto (op de zijkant met de bestuurderszijde aan de onderzijde) in een sloot, terecht was gekomen,
en terwijl hij wist dat die auto van die [slachtoffer] betrokken was bij die aanrijding, niet heeft gekeken waar de auto van die [slachtoffer] terecht was gekomen en
zonder zich ervan te vergewissen dat die [slachtoffer] veilig was,
- opzettelijk heeft nagelaten om de hulpdiensten in kennis te stellen van de betrokkenheid van de auto van die [slachtoffer] bij die aanrijding en
- nadat omstanders ter plaatse van de aanrijding waren gekomen teneinde te kijken of zij hulp konden bieden, opzettelijk heeft nagelaten om deze omstanders in kennis te stellen van de betrokkenheid van de auto van [slachtoffer] bij die aanrijding en
- opzettelijk tegen een of meer ter plaatse gekomen omstanders heeft gezegd dat hij geen politie wilde en
- opzettelijk heeft nagelaten om ter plaatse van de aanrijding gekomen politiemedewerkers in kennis te stellen van de betrokkenheid van de auto van [slachtoffer] bij de aanrijding waardoor die [slachtoffer] (langer dan nodig) in haar voertuig onder water is blijven liggen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (op 20 december 2017) is overleden.
3.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaats] op de [b-straat] , op 09 december 2017 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en schade was toegebracht.”
2.2.2Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank van 18 juni 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was de bestuurder van de Audi op 9 december 2017 in [plaats] . Twee vrienden zaten bij mij in de auto. Ik reed vanuit de [a-straat] richting de [b-straat] . Ik ben daar bekend. Ik ken ook het knikje in de weg op het einde van de [a-straat] , vlak voor het kruispunt met de [b-straat] . Het was glad weer die avond, een beetje sneeuw, en het was donker. Nadat onze auto tegen een boom tot stilstand was gekomen, heb ik een van mijn vrienden via de bestuurderskant uit de auto gehaald. Vervolgens ben ik weggelopen. Ik heb een vriend gebeld en gevraagd of hij me op wilde halen. Het klopt dat ik mij vervolgens op 20 december 2017 bij de politie heb gemeld.
2. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 20 december 2017 (proces-verbaalnummer 2017371361), p. 240-241 Algemeen Dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Later toen ik nadacht na het ongeluk, graafde ik in mijn geheugen. Dacht ik dat het een frontale botsing zou worden. Ik herinner mij dat ik over de stoep tussen een boom en een paal reed. Ik zag de auto en wilde die niet frontaal raken. Er lag ook sneeuw.
V: En toen?
A: Toen was de ongeluk gebeurd. De auto draaide rondjes, ik weet het niet meer. Toen we stil stonden, zag ik getuigen. Ik stapte uit. ik haalde [betrokkene 1] eruit. Ik probeerde de deur open te doen, maar dat lukte niet. Ik ben daarna weggegaan. Ik hoorde politie aan komen. Ik ben in paniek weggegaan.
Ik droeg op 9 december 2017 een groene jas.
V: We hebben twee getuigen gesproken. Zij verklaren dat ze eerst een claxon hoorden en daarna een aanrijding?
A: dat kan ik mij niet herinneren. Ik wilde een frontale botsing vermijden, ik wilde de auto niet raken.
V: Waar wilde je heen rijden?
A: Ik weet dan niet precies. Op dat moment dat ik de auto zag wilde ik die ontwijken, anders was ik rechtdoor gereden. Rechtdoor richting station Overvecht.
3. Een proces-verbaal verhoor van verdachte afgenomen op 22 december 2017 bij de rechter-commissaris in de rechtbank Midden-Nederland (los stuk in het dossier):
Wat ik mij kan herinneren, is dat ik die auto zag en gelijk in een fractie van een seconde naar links heb gestuurd over de stoep om de auto te ontwijken. Dat is toch niet helemaal gebeurd. U vraagt mij of ik links langs de auto wilde. Ik heb gelijk naar links gestuurd, over de stoep, dus tegen het verkeer in, tussen de bomen en stoep. Anders zou het een frontale botsing worden en dat wilde ik voorkomen.
4. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 27 december 2017 (proces-verbaalnummer 2017371361), p. 251 en 253 Algemeen Dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Het moment voor de aanrijding, kun je die voor je halen?
A: Wat ik al had gezegd, ik zag een auto en die wilde ik ontwijken.
V: Heb jij geremd voor die bocht, voor de knik?
A: Ik heb sowieso geremd, ik weet dat die knik er is. (..) Ik zag haar en wilde haar ontwijken maar dat lukte niet.
5. Een proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse (proces-verbaalnummer 2017371361-23), op pagina 17-19, 21-22, 43, 49 en 51 van het Forensisch Dossier voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, met daarbij de eigen waarneming van het hof ten aanzien van de foto op pagina 49 van het dossier:
Op 9 december 2017 heeft op de [b-straat] te [plaats] een aanrijding plaatsgevonden waarbij een tweetal personenauto’s betrokken was. De bestuurder van de Audi (kenteken [kenteken 1] ), hierna te noemen voertuig 1, reed over de [a-straat] richting het kruispunt met de [b-straat] . De bestuurder van de Renault Clio, hierna te noemen voertuig 2, reed op de [b-straat] . Ten gevolge van de aanrijding raakte voertuig 2 te water in de rechts van de rijbaan gelegen sloot. Na de aanrijding met voertuig 2, botste voertuig 1 tegen een boom. De [b-straat] is door middel van een groenstrook verdeeld in twee rijbanen. Aan het einde van de [a-straat] buigt de rijbaan met een bocht naar rechts af om vervolgens haaks te kunnen aansluiten op het kruisingsvlak met de [b-straat] . Voor het kruisingsvlak zijn beide rijstroken gescheiden door middel van een verhoogde middengeleider. De [b-straat] was middels borden aangeduid als voorrangsweg. Voor bestuurders die de [b-straat] over de [a-straat] naderden werd dit middels borden en haaientanden op het wegdek kenbaar gemaakt. De ter plaatse toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen bedroeg 50 kilometer per uur. Wij zagen dat straatverlichting aanwezig was en dat deze naar behoren functioneerde. Op het moment van het ongeval of net daarvoor was sprake van natte sneeuw.
Tijdens ons onderzoek meldde zich een getuige die een foto had gemaakt direct nadat de botsing had plaatsgevonden. Hierop zagen wij dat er een dunne laag sneeuw op de rijbaan lag. Op de foto zagen wij ook een tweesporig rijspoor door de sneeuw. Dit rijspoor was afgetekend vanaf de [a-straat] tot in de middenberm van de [b-straat] . Het spoor was tevens afgetekend over de middengeleider en eindigde in de middenberm. Op de middengeleider van de [a-straat] en op de middenberm van de [b-straat] was het rijspoor nog deels zichtbaar in de restanten sneeuw en in het gras. Aan dit rijspoor konden wij geen kenmerken waarnemen dat er over de lengte van dit spoor is geremd.
Op basis van het uitlezen van de technische voertuigdata (storingen) van voertuig 1 wordt geconcludeerd dat het verloop van de storingen past bij een aanrijding waarbij voertuig 1 met de voorzijde voertuig 2 heeft geraakt. De botssnelheid waarbij de eerste storing optrad betrof 70 kilometer per uur. Dit betrof een ‘frontcrash’ die past bij de botsing met voertuig 2. De botssnelheid waarbij een storing van het rechter voorportier optrad betrof 45 kilometer per uur. Deze storing past bij de botsing met de boom.
Aan de hand van de schade en de aangetroffen sporen is vastgesteld onder welke hoek de voertuigen elkaar hebben geraakt. De bestuurder van voertuig 1 heeft aan het eind van de [a-straat] niet de doorgaande rijbaan gevolgd, maar is rechtdoor gereden. Hierbij is de bestuurder over een middengeleider gereden heeft hij de middenberm doorkruist. Hierop is voertuig 1 vanuit de berm dwars op de rijbaan van de [b-straat] terechtgekomen. Hier reed bestuurster van voertuig 2 op de rechter rijstrook. Zij werd in de linkerflank geraakt door voertuig 1. Dit is te zien op foto 23 op pagina 49 van het dossier. Door de botsing veranderde de richting van beide voertuigen. Voertuig 1 roteerde en eindigde met de rechterzijde tegen een boom. Voertuig 2 raakte te water.
8. Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 2] (proces-verbaalnummer 2017371361-19), p. 282-283 Algemeen Dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 9 december 2017 werd ik wakker van een enorme knal. Ik keek uit het raam en zag een auto helemaal in puin tegen een boom aan staan. Ik ging naar buiten. Toen ik bij de auto kwam, zag ik dat de voorbumper van de auto weg was. Ik stond aan de bestuurderszijde en zag een man buiten de auto staan. Ik noem hem man 2. Hij had een groene jas aan. Ik zag dat man 2 man 3 uit de auto probeerde te krijgen. Ik zei vervolgens tegen man 2 en man 3 dat de politie was gebeld. Terwijl ik dat zei, zag ik dat man 2 zich omdraaide. Man 2 stond tegenover mij. Ik hoorde dat man 2 naar mij schreeuwde: ‘Geen politie, geen politie!!’. Daarbij zwaaide hij met zijn arm en maakte daarmee een ‘nee’ beweging. Ik zag dat man 2 weer in de auto klom om man 3 eruit te krijgen. Ik voelde mij niet veilig en rende naar huis.
9. Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3] (proces-verbaalnummer 2017371361-20), p. 279 Algemeen Dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als ik op mijn balkon sta heb ik zicht op de [b-straat] . Ik zag knipperlichten en rook. Ik liep mijn woning uit en zag dat er een auto tegen een boom aan stond. Ik zag mannen bij de auto staan die probeerden iemand uit de auto te halen. Een van de mannen bij de auto had een groene jas aan. Nadat die man uit de auto was gehaald zag ik dat de man met de groene jas heel rustig weg liep.
10. Een proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaalnummer 2017371361-3), p. 321-322 Algemeen Dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 9 december 2017 werden wij, verbalisanten, om 06.54 uur verzocht om te gaan naar de [a-straat] in [plaats] . Hier zou een eenzijdig ongeval hebben plaatsgevonden. Omstreeks 07.00 uur kwamen wij ter plaatse. Ik zag dat er een Audi op de [b-straat] met de rechterzijde tegen een boom stond. Ik zag twee personen die gewond waren. Ik heb één van de gewonde personen gesproken die in de Audi had gezeten. Ik hoorde dat hij zei dat de bestuurder weg was. Ik zag dat de andere gewonde man inmiddels door een medewerker van de ambulancedienst werd behandeld. Terwijl ik met die man in gesprek was, hoorde ik een man roepen: ‘Hey er ligt een auto in het water’. Ik zag de man wijzen richting het water parallel aan de [b-straat] . Ik zag vervolgens een auto in het water liggen. Ik zag dat dit voertuig op de linkerzijde in het water lag. Ik heb direct om brandweer verzocht.
11. Een proces-verbaal van verhoor getuige (proces-verbaalnummer 2017371361), p. 319-320 Algemeen Dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam bij de brandweer in [plaats] . Op 9 december 2017 om 07.02 uur kregen wij als brandweer een zogenaamde Prio 2 melding met de informatie dat er een eenzijdige aanrijding had plaatsgevonden met een voertuig, waarbij sprake was van rookontwikkeling. Lopende de melding werd de informatie veranderd, dat er een voertuig te water lag. Dit maakte dat de melding werd veranderd naar een Prio 1 melding. Dit gebeurde om 07.04.36 uur. Doordat de melding in eerste instantie werd uitgegeven als een Prio 2 melding, is er tijd verloren gegaan. Wij waren om 07.08 uur ter plaatse. Als we in het begin gelijk juist gealarmeerd waren om 6:54 uur bij de alarmcentrale, waren we om 06.58/06.59 uur ter plaatse geweest. Dit is een verschil van 8 minuten met de huidige situatie. Ik zag dat er een voertuig op zijn kant in het water lag en dat de bestuurderskant onder water lag. Het slachtoffer is door ons uit de auto bevrijd.
12. Een proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaalnummer 2017371361-52). p. 329-330 Algemeen Dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij kregen het verzoek om te gaan naar de [b-straat] in verband met een eenzijdige aanrijding.
(...)
Hierna hebben wij samen met de brandweer het slachtoffer uit de auto gehaald. Na onderzoek bleek het slachtoffer te zijn genaamd: [slachtoffer] .
13. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’, p. 136 en 140 van het Forensisch Dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] is op 20 december 2017 overleden. Het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door verwikkelingen van een auto-ongeval, te weten (traumatische) hersenbeschadiging en longbeschadiging ten gevolge van (bijna) verdrinking.
14. Een proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaalnummer 2017371361), p. 398 Algemeen Dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 22 december 2017 was ik aanwezig bij de sectie van het slachtoffer. Daarna volgde het bespreken van het sectierapport door dokter B. Kubat. Patholoog anatoom van het NFI. Ik stelde de vraag of met zekerheid gezegd kon worden dat het slachtoffer het overleefd had wanneer ze korter in het water gelegen had. Dokter Kubat zei dat dat niet met zekerheid gezegd kon worden. Hij vertelde dat als het slachtoffer minder lang in het water gelegen had, het slachtoffer, en dus de hersenen minder lang zonder zuurstof zou hebben gezeten, wat de kans op overleven zou vergroten.”
2.2.3Het hof heeft over de bewezenverklaring verder onder meer overwogen:
“Het hof acht de tenlastegelegde feiten bewezen. Wat de motivering betreft sluit het hof zich grotendeels aan bij de overwegingen van de rechtbank. Deze overwegingen worden hieronder cursief weergegeven. De aanvullende overwegingen van het hof worden niet cursief weergegeven.
Verdachte reed in de vroege ochtend van 9 december 2017 als bestuurder van de Audi met een snelheid van bijna 100 kilometer per uur op de [a-straat] richting de kruising met de [b-straat] , een voorrangsweg in de bebouwde kom van [plaats] . De ter plaatse geldende maximumsnelheid bedroeg 50 kilometer per uur. Het was op dat moment nog donker en op het wegdek lag natte sneeuw. De [a-straat] buigt vlak voor het kruispunt met de [b-straat] – alwaar voorrang moet worden verleend af naar rechts. Verdachte was bekend met de situatie ter plaatse. Verdachte heeft die bocht niet gehaald en reed in een rechte, diagonale streep – over de middengeleider en een groenstrook – de [b-straat] over, waar hij met een snelheid van zo’n 70 kilometer per uur tegen de bestuurderszijde van de auto van [slachtoffer] botste, die op dat moment van rechts kwam. [slachtoffer] is als gevolg van deze botsing met haar auto in een naastgelegen sloot terechtgekomen. De auto van verdachte is – vóór deze sloot – tegen een boom tot stilstand gekomen. [slachtoffer] is op 20 december 2017 overleden aan de gevolgen van de aanrijding. Kort na de aanrijding heeft verdachte de plaats van het ongeval verlaten. Pas elf dagen later heeft hij zich bij de politie gemeld.
Feit 2
Wetenschap bij verdachte
Verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoren bij de politie op 20 en 27 december 2017 en bij de rechter-commissaris op 22 december 2017 verklaard dat hij de auto van [slachtoffer] – vlak voor het ongeval – wel had gezien en dat hij had geprobeerd om uit te wijken. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg echter ontkend dat hij wist van de aanrijding met een andere auto. Hij dacht dat hij enkel tegen een boom was aangereden. Pas een dag later zou hij via berichtgeving in het nieuws van de andere auto op de hoogte zijn geraakt.
In hoger beroep heeft verdachte opnieuw ontkend dat hij wist dat hij tegen een andere auto was aangereden en heeft hij aangevuld dat zijn blik gefocust was op links omdat hij een boom en paal wilde ontwijken. De verdediging heeft ter onderbouwing hiervan een deskundige een reconstructie laten maken. Dit ‘filmpje links’ is ter zitting bekeken. Het filmpje toont het beeld dat verdachte gehad zou hebben als hij ten tijde van het rijden op de kruising alleen naar links zou hebben gekeken.
Het hof hecht geloof aan de eerste verklaringen bij de politie maar acht de latere verklaringen van verdachte ongeloofwaardig, mede gelet op de objectieve gegevens over het ongeval in het dossier. Het hof is het met de rechtbank eens als die overweegt:
uit het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, in samenhang bezien met foto 23 in het proces-verbaal van reconstructie blijkt immers dat verdachte de auto van [slachtoffer] met de voorkant van zijn auto heeft geraakt ter hoogte van het bestuurdersportier en dat de gehele linkerkant van de auto van [slachtoffer] – vlak voor de aanrijding – zichtbaar was door de voorruit van de auto van verdachte. Dit wordt naar het oordeel van het hof ook niet weerlegd door de resultaten van het door de verdediging overgelegde aanvullend onderzoek. Ook op het ‘filmpje links’ is de auto van het slachtoffer door de voorruit te zien, vlak voor de aanrijding. Het hof neemt daarbij net als de rechtbank mede in aanmerking dat de straatverlichting werkte ten tijde van het ongeval en uit niets – ook niet uit verklaringen van verdachte zelf – is gebleken dat verdachte geen goed zicht zou hebben gehad. Ter zitting in hoger beroep heeft verdachte, ter onderbouwing van zijn ontkennende verklaring, meermaals gezegd dat de politieagenten tijdens het verhoor tegen hem gezegd hebben dat hij de auto niet kon hebben gezien. Het hof kan uit de processen-verbaal van verhoor echter niet afleiden dat de verbalisanten hebben gezegd dat verdachte de auto helemaal niet heeft kunnen zien. In ieder geval moet verdachte naar het oordeel van het hof de auto hebben waargenomen.
De rechtbank overweegt verder: dat verdachte ook niet zou hebben gevoeld dat er een botsing met een andere auto heeft plaatsgevonden, laat zich eveneens moeilijk rijmen met de objectieve gegevens uit het dossier. Daaruit blijkt namelijk dat de auto waarin verdachte reed met een snelheid van zo’n 70 kilometer per uur tegen de auto van [slachtoffer] is gebotst. Het met een dergelijke hoge snelheid frontaal in de flank van een andere auto botsen moet een enorme klap hebben gegeven en verdachte moet die klap hebben gevoeld. Dat verdachte in de veronderstelling was dat hij slechts(en niet méér dan)
een boom had geraakt, is om voornoemde redenen ongeloofwaardig.
Verdachte heeft verklaard dat hij geenszins onder invloed is geweest van middelen die zijn bewustzijn en waarneming kunnen hebben verminderd. Ook blijkt uit het dossier niet dat verdachte tijdens of direct na het ongeval buiten bewustzijn is geweest. Integendeel, uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in staat was om bijna direct na het ongeval uit de auto te stappen, een vriend van hem uit de auto te bevrijden en tegen een omstander te zeggen dat hij niet wilde dat de politie zou komen. Vervolgens was hij ook nog in staat om rustig weg te lopen, onderwijl bellend met een vriend om te vragen of hij ergens kon worden opgehaald. Verdachte heeft niemand verteld over de aanrijding met een andere auto.
De overwegingen van de rechtbank neemt het hof over. Gelet op de bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, moet verdachte hebben geweten dat hij een aanrijding had veroorzaakt met een andere auto en dat hij die auto met hoge snelheid frontaal in de zijkant heeft geraakt.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] ?
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat verdachte daadwerkelijk uit was op de dood van [slachtoffer] . Er is daarom geen sprake van vol opzet. De vraag is dan ook of sprake was van voorwaardelijk opzet.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het hof betrekt bij de beoordeling dat uit artikel 7 lid 1 Wegenverkeerswet een specifieke zorgplicht volgt voor de veroorzaker van een verkeersongeval. Het is verboden om de plaats van een ongeval te verlaten indien daardoor een ander in hulpeloze toestand wordt achtergelaten. Dit ter bescherming van het belang van het leven en de lichamelijke gezondheid van verkeersdeelnemers.
Verdachte is met een snelheid van zo’n 70 kilometer per uur frontaal in botsing gekomen met de bestuurderszijde van de auto van [slachtoffer] . Zoals eerder overwogen, heeft verdachte dit gezien. Bij een dergelijke botsing bestaat de aanmerkelijke kans dat inzittenden van de andere auto ernstig of levensgevaarlijk gewond raken. Op de veroorzaker van de botsing rust de plicht te doen wat in zijn vermogen ligt om ervoor te zorgen dat tijdig de noodzakelijke hulp wordt verschaft aan de inzittenden van de auto waartegen hij is aangereden. Dit omvat de plicht om zich na de botsing tijdig op de hoogte te stellen van hetgeen met de andere auto en de inzittenden van die auto is gebeurd.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte geen hulp heeft geboden aan de inzittende van de andere auto. Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat verdachte zich niet op de hoogte heeft gesteld van hetgeen met de andere auto en de inzittende van die auto is gebeurd. Verdachte was naar het oordeel van het hof zeer wel in staat de situatie te overzien. Verdachte was bij kennis, heeft zijn vrienden geholpen met uit de auto komen, waarbij hij zich er ook van bewust is geweest dat er ontploffingsgevaar was aangezien de auto rookte. Verdachte was daarmee in staat om na te denken en om zich heen te kijken. Dat hij in shock of in paniek was, zoals hij enkele malen heeft verklaard, acht het hof niet aannemelijk. Verdachte was bekend met de verkeerssituatie ter plekke. Vaststaat dat de auto waar hij tegen aan was gereden niet meer op de kruising stond. Direct achter de eindpositie van de Audi bevond zich de sloot waarin de auto van [slachtoffer] als gevolg van de botsing terecht was gekomen. Uit niets – ook niet uit verklaringen van verdachte zelf – is gebleken dat hij op enig moment heeft gekeken waar de auto die hij zojuist had aangereden terecht was gekomen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij ook niemand in kennis heeft gesteld van de betrokkenheid van een andere auto bij het ongeval terwijl hij daar alle gelegenheid toe had. Verdachte heeft de hulpdiensten niet gebeld en heeft zelfs op een intimiderende wijze tegen een omstander gezegd dat hij er geen politie bij wilde.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de inzittende(n) van het betrokken voertuig, [slachtoffer] , zonder hulpverlening of als gevolg van te late hulpverlening zou komen te overlijden.
Causaal verband
De volgende vraag die het hof moet beantwoorden, is of de dood van [slachtoffer] verdachte redelijkerwijs kan worden toegerekend.
Het hof overweegt met de rechtbank het volgende.
Het NFI heeft geconcludeerd dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van verwikkelingen van een auto-ongeval, te weten (traumatische) hersenbeschadiging en longbeschadiging ten gevolge van (bijna) verdrinking.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat omstanders en politiemedewerkers die na het ongeval ter plaatse kwamen, er van uitgingen dat sprake was van een eenzijdig ongeval. Als verdachte direct had gemeld dat er nog een andere auto bij het ongeval was betrokken of als hijzelf goed om zich heen had gekeken, was de auto van [slachtoffer] eerder gevonden en had eerder hulp kunnen worden verleend. Bovendien was de brandweer – vanwege het feit dat de melding dan een andere prioriteit had gekregen – 8 tot 9 minuten eerder ter plaatse geweest en was [slachtoffer] eerder uit de auto gehaald. De patholoog anatoom van het NFI heeft verklaard dat [slachtoffer] een grotere kans op overleven zou hebben gehad, als zij minder lang in het water zou hebben gelegen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de kans op overlijden door een zuurstofgebrek door verdrinking toeneemt naarmate het zuurstofgebrek langer aanhoudt. Door niet om te kijken naar het andere slachtoffer, niet de hulpdiensten in te schakelen en tegen de omstanders niet te vertellen dat er een tweede auto bij het ongeval betrokken was, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer – dat onder water was beland – aan de verwondingen zou bezwijken of – zoals in casu – te lang geen zuurstof zou krijgen en daaraan zou overlijden. Het hof is van oordeel dat de verdachte het gevaar dat het slachtoffer zou komen te overlijden – welk gevaar zich een aantal dagen na de botsing heeft verwezenlijkt – in zodanige mate heeft verhoogd dat dat overlijden redelijkerwijs aan de verdachte kan worden toegerekend als gevolg van diens nalaten tijdig adequate hulp in te (doen) roepen.
Het hof komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met uitzondering van het medeplegen.”