ECLI:NL:HR:2025:1431

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
26 september 2025
Zaaknummer
23/02693
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam wegens niet-naleving van het recht op laatste woord in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een veroordeling door de rechtbank Noord-Holland, maar het hof verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk op de grond dat het beroep te laat was ingesteld. De verdachte stelde dat hij niet het recht was gelaten om het laatst te spreken tijdens de zitting in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting niet bleek dat de verdachte deze mogelijkheid had gekregen. Dit is in strijd met artikel 283 van het Wetboek van Strafvordering, dat voorschrijft dat de verdachte het recht heeft om het laatst te spreken. De Hoge Raad concludeerde dat de niet-naleving van dit voorschrift leidt tot nietigheid van het onderzoek en de uitspraak van het hof. Daarom vernietigde de Hoge Raad de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02693
Datum30 september 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 juli 2023, nummer 23-002476-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat S.F.W. van ’t Hullenaar bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is schriftelijk toegelicht.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de verdachte niet het recht is gelaten het laatst te spreken.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
“De voorzitter deelt mede dat op de terechtzitting van heden eerst de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde is. Daarbij merkt de voorzitter op dat uit de mailcorrespondentie met de raadsman en de advocaat-generaal is gebleken dat zij van standpunt verschillen over de vraag of de verdachte tijdig hoger beroep heeft ingesteld.
Gevraagd naar haar standpunt deelt de advocaat-generaal mede:
Op 13 oktober 2021 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, de verdachte bij verstek veroordeeld. Blijkens een akte van uitreiking is het verstekvonnis op 1 september 2022 om 11:45 uur in persoon aan de verdachte uitgereikt. De verdachte heeft deze akte van uitreiking ondertekend en heeft zich daarbij gelegitimeerd met zijn rijbewijs. Op de akte van uitreiking staat alleen het parketnummer van eerste aanleg vermeld en wel 96-193182-20, er staat dus niet expliciet vermeld welk stuk is uitgereikt. Ik heb geprobeerd te achterhalen welk stuk is betekend. Het CVOM heeft te kennen gegeven dat in het systeem van de politie als te betekenen stukken staat: mededeling uitspraak met daarin alle parketnummers van het vonnis waar het in deze zaak om gaat (het hof begrijpt: 96-193182-20, 96-290587-20 en 96-325837-20). Bij deze mededeling uitspraak is een bijsluiter gevoegd, waarin staat dat de verdachte na het betekenen van de stukken, binnen twee weken hoger beroep kan instellen. Vervolgens is namens de verdachte op 16 september 2022, dus één dag te laat, hoger beroep ingesteld. Derhalve vorder ik niet-ontvankelijk verklaring van de verdachte in zijn hoger beroep.
Gevraagd naar zijn standpunt deelt de raadsman mede:
Ik heb zojuist met mijn cliënt gesproken en hem de stukken laten zien die op 1 september 2022 aan hem zouden zijn uitgereikt. Mijn cliënt heeft verklaard dat hij staande is gehouden op zijn scooter waarna hij mee moest naar het politiebureau. Vervolgens is zijn scooter inbeslaggenomen en mocht hij weer gaan. Hij heeft toen wel iets moeten tekenen, maar heeft geen uitspraak uitgereikt gekregen en hem is toen ook niet verteld dat hij binnen twee weken hoger beroep kon instellen. De akte van uitreiking van 1 september 2022 zegt niet veel over welk stuk is uitgereikt. Mijn cliënt stelt dat hij niets uitgereikt heeft gekregen, ook geen kennisgeving van inbeslagname van zijn scooter. Ik raakte op de hoogte van het vonnis doordat dit ter sprake kwam op een terechtzitting op 7 september 2022. Vervolgens zijn wij binnen veertien dagen in hoger beroep gekomen. Gelet op het voorgaande verzoek ik u mijn cliënt ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
Op vragen van de voorzitter en de advocaat-generaal verklaart de verdachte:
Op het politiebureau moest ik in eerste instantie iets tekenen in verband met de inbeslagname van mijn scooter. Toen ik die papieren getekend had, vroeg ik aan de agent of ik de stukken gelijk uitgereikt mocht krijgen. Mijn vader houdt namelijk post achter, waardoor ik mijn post vaak niet ontvang. De agent heeft mij gezegd dat hij de stukken niet gelijk kon geven en dat hij deze op zou sturen. Ik vind dit vreemd, want in het verleden heb ik wel direct stukken uitgereikt gekregen.
Ik snap ook niet waarom ik de akte van uitreiking van 1 september 2022 heb ondertekend, terwijl daar niets over de inbeslagname van mijn scooter staat. Ik was in die tijd niet bekend met het openbaar ministerie en parketnummers, dus ik wist het niet. Ik heb op dat moment geen stukken uitgereikt gekregen.
De advocaat-generaal merkt op dat de verbalisant de akte van uitreiking op ambtseed heeft opgemaakt en dat zij dus waarde hecht aan die akte.
Het hof onderbreekt de behandeling voor beraad in raadkamer.
Nadat de behandeling is hervat verklaart de voorzitter het onderzoek gesloten en deelt mede terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De voorzitter spreekt het arrest uit ter openbare terechtzitting.”
2.2.2
Het hof heeft, zonder onderzoek in de zaak, het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het beroep is ingesteld na het verstrijken van de daarvoor geldende wettelijke termijn.
2.3
Artikel 283 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“1. In de gevallen waarin van nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid van de rechtbank of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zonder onderzoek van de zaak zelf kan blijken, is de verdachte bevoegd dit verweer reeds dadelijk na de ondervraging bedoeld in artikel 273, voor te dragen en toe te lichten.
2. De officier van justitie kan daarop antwoorden.
3. De verdachte kan andermaal en, als de officier van justitie daarna weer het woord voert, nogmaals het woord voeren.
4. De rechtbank gaat tot beraadslaging over en doet uitspraak over het gevoerde verweer.
5. (...)
6. Ook ambtshalve kan de rechtbank zonder onderzoek in de zaak de nietigheid van de dagvaarding, haar onbevoegdheid of de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie uitspreken, nadat zij de officier van justitie en de verdachte heeft gehoord.”
2.3
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt niet dat aan de verdachte het recht is gelaten het laatst te spreken. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het in het zesde lid in samenhang met het derde lid van artikel 283 Sv gegeven voorschrift niet is nageleefd. Dat leidt tot nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak (vgl. HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3250).
2.4
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 september 2025.