ECLI:NL:HR:2025:1523

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
23/04235
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid hoger beroep na termijnoverschrijding door detentie in Frankrijk

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980, was in hoger beroep gegaan tegen een verstekvonnis van de politierechter van 17 oktober 2022. Het hof had het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingesteld, namelijk op 6 januari 2023, terwijl de wettelijke termijn voor het instellen van hoger beroep op 1 november 2022 was verstreken. De verdachte was op het moment van de zitting in Frankrijk gedetineerd en had aangevoerd dat hij niet in staat was om tijdig hoger beroep in te stellen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken over bijzondere omstandigheden die een termijnoverschrijding verontschuldigbaar kunnen maken. De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding in dit geval niet verontschuldigbaar was. De verdachte had geen onderbouwing gegeven voor het onbenut laten van de mogelijkheid om na zijn terugkeer in Nederland binnen de wettelijke termijn hoger beroep in te stellen. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het hof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/04235
Datum14 oktober 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 oktober 2023, nummer 23-000081-23, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat J. Boksem bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van het hoger beroep niet verontschuldigbaar is.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
“De voorzitter deelt mede dat er eerst naar de ontvankelijkheid van de zaak zal worden gekeken en merkt op:
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 17 oktober 2022 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De dagvaarding is de verdachte op 18 augustus 2022 in persoon betekend. De verdachte is op 17 oktober 2022 bij verstek veroordeeld. Het hoger beroep zou dan in beginsel vóór 1 november 2022 ingesteld moeten zijn, maar is pas op 6 januari 2023 ingesteld. De raadsman heeft een mail gestuurd waarin als reden voor het te laat ingestelde appel staat dat verdachte gedetineerd zat in Frankrijk.
De verdachte antwoordt:
Dat klopt. Op 17 oktober 2022 zat ik in een politiecel. Ik ben op 15 oktober aangehouden en ik heb 8 weken vastgezeten.
(...)
De verdachte verklaart als volgt:
(...)Ik heb bericht gekregen dat de zitting op 17 oktober 2022 was. Ik heb tijdens mijn gevangenschap meerdere pogingen ondernomen en gevraagd of de Nederlandse autoriteiten op de hoogte konden worden gesteld. Vervolgens ben ik in hongerstaking gegaan. Ik mocht niet bellen. Ik heb een reactie van de Franse advocaat ontvangen.
(...)
De raadsman voert aan:
(...) De Franse advocaat heeft zijn verzoek genegeerd. Er is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De verdachte verklaart:
(...) Ik kwam half december 2022 naar Nederland en werd aangehouden in een soortgelijke zaak op 5 januari 2023. Toen heb ik meteen contact gezocht met een advocaat.”
2.2.2
Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft hierover overwogen:
“De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 8 augustus 2022 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam.
Verdachte is ter zitting van 8 augustus 2022 verschenen en heeft blijkens het proces-verbaal van die zitting verzocht om een nieuwe zittingsdatum. De politierechter heeft daarop het onderzoek geschorst tot de zitting van 17 oktober 2022 om 15:30 uur en de verdachte aangezegd om op voornoemde datum en tijdstip weer op de zitting aanwezig te zijn.
Op 15 augustus 2022 heeft de toenmalige raadsman van de verdachte, mr. […] , de oproeping voor de nieuw geplande zitting (17 oktober 2022) ontvangen.
De verdachte is op 17 oktober 2022 bij verstek veroordeeld.
In hoger beroep heeft verdachte aangevoerd dat hij niet bij de zitting van 17 oktober 2022 aanwezig was, omdat hij op dat moment gedetineerd zat in Frankrijk. Verdachte verklaarde op 15 oktober 2022 in Frankrijk door de politie te zijn aangehouden en gedurende 8 weken in detentie gehouden te zijn.
Tevens verklaarde verdachte dat hij via een Franse advocaat heeft geprobeerd appel in te stellen tegen het verstekvonnis van de politierechter d.d. 17 oktober 2022, maar dat dit wegens barrières niet lukte.
Verdachte heeft desgevraagd geen onderbouwing gegeven voor het onbenut laten van de mogelijkheid om in de weken die hij vanaf medio december 2022 weer in Nederland was appel in te stellen.
Tegen het vonnis van de politierechter d.d. 17 oktober 2022 heeft de verdachte eerst op 6 januari 2023, dus circa drie weken na zijn terugkeer in Nederland, hoger beroep ingesteld.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld en die termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, zal de verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard.”
2.3.1
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit moet gebeuren. Die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep door de verdachte, zoals in dit geval, betekent in de regel dat dit hoger beroep niet-ontvankelijk is. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, als sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (i) binnen de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een ander tijdstip begint of (ii) een zodanig ernstige beperking in het geestelijk en/of lichamelijk functioneren dat als gevolg daarvan het rechtsmiddel niet tijdig is ingesteld (vgl., in enigszins andere bewoordingen, HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587) of (iii) een situatie waarin de verdachte die de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst, in strijd met artikel 366 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering niet een schriftelijke vertaling van de in die bepaling bedoelde mededeling in een voor hem begrijpelijke taal heeft ontvangen (vgl. HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1534). Met het oog op de rechtszekerheid die is vereist met betrekking tot de rechtsgeldigheid van het aanwenden van een rechtsmiddel, is het noodzakelijk om scherpe en vaste grenzen te trekken. (Vgl. HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:231.)
2.3.2
Als sprake is van een bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheid waardoor de verdachte het rechtsmiddel niet tijdig heeft ingesteld, mag van de verdachte worden verlangd dat hij zo spoedig mogelijk alsnog het rechtsmiddel instelt of doet instellen nadat die omstandigheid zich niet meer voordoet (vgl. HR 12 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2064). Het alsnog (doen) instellen van het rechtsmiddel binnen de – in strafprocedures gebruikelijke – termijn van veertien dagen nadat de betreffende omstandigheid zich niet meer voordoet, geldt daarbij in elk geval als zo spoedig mogelijk.
2.4
Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tegen het op 17 oktober 2022 bij verstek gewezen vonnis op 6 januari 2023 is ingesteld. Daarnaast is het hof, in het licht van het namens de verdachte gevoerde verweer, ervan uitgegaan dat de verdachte, die bekend was met de zitting van de rechtbank van 17 oktober 2022, vanwege detentie in Frankrijk niet aanwezig was bij die zitting, dat de verdachte vanaf 15 oktober 2022 acht weken in detentie heeft verbleven, dat niet is gelukt om vanuit die detentie hoger beroep in te stellen en dat de verdachte medio december 2022 weer in Nederland was teruggekeerd. Op grond hiervan heeft het hof geoordeeld dat het hoger beroep niet binnen de wettelijke termijn is ingesteld en dat, nu het hoger beroep pas ongeveer drie weken na de terugkeer van de verdachte in Nederland is ingesteld, deze termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar is. Gelet op wat onder 2.3 is vooropgesteld, geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 oktober 2025.