In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X], vertegenwoordigd door [A], tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch. Het cassatieberoep was ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 april 2025, nummer 23/794, die op zijn beurt betrekking had op een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (nummer SHE 21/773). Deze rechtszaken betroffen een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet gegrond zijn. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2025.