ECLI:NL:HR:2025:1604
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over overdrachtsbelasting en de beoordeling van klachten door de Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een geschil over overdrachtsbelasting. De belanghebbende, [X] S.À.R.L, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 september 2024, waarin het hoger beroep van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. De Rechtbank had in deze zaak geoordeeld over een door de belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.
De belanghebbende werd vertegenwoordigd door A.J. Oostenrijk, terwijl de Staatssecretaris van Financiën, die als verweerder optrad, werd vertegenwoordigd door [P]. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel had op 25 juli 2025 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.