ECLI:NL:HR:2025:1658

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
25/00968
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verwijdering van bijlagen bij procesinleiding in cassatie met betrekking tot uitlevering aan Chili

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2025 uitspraak gedaan in een incident tot verwijdering van bijlagen bij de procesinleiding in cassatie. Betrokkene, een Chileense vrouw, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat haar uitlevering aan Chili had goedgekeurd. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, heeft in cassatie een incidentele vordering ingediend om bepaalde bijlagen uit het dossier te verwijderen. Deze bijlagen bevatten informatie die na het bestreden arrest zijn ingediend en zijn volgens de Staat niet relevant voor de beoordeling van de cassatiemiddelen. De Hoge Raad heeft de incidentele vordering van de Staat afgewezen, omdat de bijlagen niet deel uitmaken van de stukken van het geding en dus niet in de beoordeling kunnen worden betrokken. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor vergoeding van de proceskosten door de Staat. De zaak is aangehouden voor schriftelijke toelichting op 27 februari 2026.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer25/00968
Datum7 november 2025
ARREST IN HET INCIDENT
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: A. Knigge,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN, meer specifiek het Ministerie van Justitie en Veiligheid,
zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de Staat,
advocaat: G.C. Nieuwland.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/09/664790 / KG ZA 24-361 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 19 juni 2024;
b. het arrest in de zaak 200.343.692/01 van het gerechtshof Den Haag van 21 januari 2025.
Betrokkene heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staat heeft een verweerschrift tot verwerping tevens houdende incidentele vordering tot verwijdering van stukken uit het dossier ingediend.
Betrokkene heeft een verweerschrift tot afwijzing van de incidentele vordering ingediend.
De conclusie in het incident van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt tot afwijzing van de incidentele vordering.
De advocaat van de Staat heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten

2.1
Voor de beoordeling van de incidentele vordering tot verwijdering uit het dossier van de bijlagen bij de procesinleiding in cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) De Republiek Chili (hierna: Chili) heeft de Staat verzocht om de uitlevering van betrokkene, met het oog op de tenuitvoerlegging in Chili van een aan betrokkene opgelegde gevangenisstraf wegens ambtelijke verduistering in haar voormalige functie van burgemeester van een Chileense gemeente.
(ii) Bij beschikking van 27 februari 2024 heeft de minister van Justitie en Veiligheid (hierna: de minister) de verzochte uitlevering van betrokkene aan Chili toegestaan.
2.2
In dit kort geding komt betrokkene op tegen haar voorgenomen uitlevering aan Chili. Zij voert aan, kort gezegd, dat haar uitlevering onrechtmatig is, omdat (i) bij detentie in Chili een reëel risico bestaat op schending van art. 3 EVRM, (ii) in Chili sprake zal zijn van discriminatoire detentie, en (iii) de minister de definitieve uitkomst van de door betrokkene aanhangig gemaakte asielprocedure niet wil afwachten.
2.3
De voorzieningenrechter [1] heeft de vorderingen van betrokkene afgewezen.
2.4
Het hof [2] heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
2.5
Betrokkene heeft cassatieberoep ingesteld van het arrest van het hof.
3. Beoordeling van de incidentele vordering tot verwijdering uit het dossier van de bijlagen bij de procesinleiding in cassatie
3.1
De Staat vordert in zijn verweerschrift in cassatie, voor zover nodig, bij wege van incident op de voet van art. 415 lid 1 Rv dat de bijlagen bij de procesinleiding in cassatie van betrokkene (hierna: de procesinleiding) uit het dossier worden verwijderd, teneinde oneigenlijke beïnvloeding bij de advisering door het parket en bij de oordeelsvorming door de Hoge Raad te voorkomen.
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering heeft de Staat, samengevat weergegeven en voor zover van belang, het volgende aangevoerd.
(i) De bijlagen bij de procesinleiding hebben betrekking op feiten die zich hebben voorgedaan na het wijzen van het in cassatie bestreden arrest en bevatten gegevens van feitelijke aard.
(ii) Betrokkene legt deze bijlagen ten grondslag aan haar klachten tegen het oordeel van het hof dat sprake is van voldoende concrete en op de persoon gerichte en ondubbelzinnige garanties ten aanzien van de duur van de resterende detentie (onderdeel 1.3 van het middel).
(iii) Omdat deze bijlagen pas in cassatie zijn overgelegd, maken zij geen deel uit van de stukken van het geding en heeft het hof deze niet bij zijn beslissing kunnen betrekken. Op grond van art. 419 lid 2 Rv kunnen de bijlagen dan ook geen rol spelen bij de beoordeling door de Hoge Raad van het cassatiemiddel van betrokkene. Dit laatste geldt ook voor alle op de bijlagen gebaseerde stellingen in de procesinleiding.
(iv) Voor het toelaten van een uitzondering op de regel van art. 419 lid 2 Rv bestaat in deze zaak geen grond.
(v) Het vorenstaande wordt niet anders door het beroep van betrokkene op art. 3 EVRM en art. 13 EVRM. Deze bepalingen zetten de regel van art. 419 lid 2 Rv in een geval als het onderhavige niet opzij.
3.2
De vraag of en, zo ja, onder welke voorwaarden en op welke wijze, in een zaak als de onderhavige een uitzondering moet worden aanvaard op de regel van art. 419 lid 2 Rv – inhoudende dat de feitelijke grondslag van de cassatiemiddelen alleen kan worden gevonden in de bestreden uitspraak en de stukken van het geding – in het bijzonder vanwege het beroep van de betrokkene op art. 3 EVRM en art. 13 EVRM, is niet alleen aan de orde in deze zaak, maar ook in zaak 24/03194, die bij de Hoge Raad aanhangig is en waarin nog niet is beslist. [3] Reeds op die grond leent de vordering van de Staat tot verwijdering uit het dossier van de bijlagen bij de procesinleiding zich niet voor beoordeling in dit incident op de voet van art. 415 lid 1 Rv. De incidentele vordering zal dan ook worden afgewezen.
In de hoofdzaak zal zo nodig worden beslist op hetgeen de Staat aan zijn incidentele vordering ten grondslag heeft gelegd (zie hiervoor in 3.1).
3.3
Betrokkene heeft verzocht om vergoeding van de reële proceskosten die zij in het kader van dit incident heeft gemaakt. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het incident nodeloos is opgeworpen. Voor een dergelijke vergoeding ziet de Hoge Raad geen aanleiding, op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.28.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- wijst de incidentele vordering af;
- veroordeelt de Staat in de kosten van dit incident, tot op deze uitspraak aan de zijde van betrokkene begroot op € 800,-- voor salaris;
- verwijst de zaak naar 27 februari 2026 voor schriftelijke toelichting.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, H.M. Wattendorff, A.E.B. ter Heide en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
7 november 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag 19 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9575.
2.Gerechtshof Den Haag 21 januari 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:49.
3.Zie de conclusie van de Advocaat-Generaal in zaak 24/03194, ECLI:NL:PHR:2025:802, onder 3.21-3.24.