ECLI:NL:HR:2025:1665

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
24/00781
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de geldigheid van een partiële rechtskeuze voor het Amerikaanse recht in een vervoersrechtelijke context

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Airgas USA LLC en Universal Africa Lines Ltd. De zaak betreft een geschil over de aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan tijdens het vervoer van gevaarlijke stoffen, in dit geval vloeibare ethyleen, van de Verenigde Staten naar Angola. Airgas, de eiseres tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 5 december 2023 had geoordeeld dat Airgas aansprakelijk was voor de schade die was ontstaan door explosies en brand aan boord van het schip 'UAL Antwerp'. Het hof had geoordeeld dat de rechtskeuze voor het Nederlandse recht, zoals vastgelegd in de cognossementsvoorwaarden, geldig was, maar dat de bepalingen van de US Carriage of Goods by Sea Act (US Cogsa) ook van toepassing waren, gezien het feit dat het vervoer plaatsvond van en naar een Amerikaanse haven. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en oordeelde dat de rechtskeuze voor de US Cogsa geldig was, en dat deze niet in strijd was met het Nederlandse recht. De Hoge Raad verwierp het principale beroep van Airgas en veroordeelde haar in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/00781
Datum7 november 2025
ARREST
In de zaak van
AIRGAS USA LLC,
gevestigd te Radnor, Pennsylvania, Verenigde Staten van Amerika,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna: Airgas,
advocaten: B.T.M. van der Wiel en T. van Tatenhove,
tegen
UNIVERSAL AFRICA LINES LTD.,
gevestigd te Limassol, Cyprus,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna: UAL,
advocaat: S.L. Haanschoten.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/10/434781 / HA ZA 13-1039 van de rechtbank Den Haag van 6 augustus 2014 en 25 januari 2017;
b. de arresten in de zaak 200.227.424/01 van het gerechtshof Den Haag van 23 april 2019, 26 november 2019, 10 november 2020 en 5 december 2023.
Airgas heeft tegen het arrest van het hof van 5 december 2023 beroep in cassatie ingesteld.
UAL heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor Airgas mede door H.A.A. Essebai.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep en het onbehandeld laten van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep.
De advocaten van Airgas hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) UAL was de bevrachter van het motorschip ‘UAL Antwerp’ (hierna: het schip) toen aan boord van het schip negen ‘shipper owned’ geïsoleerde tankcontainers met volgens opgave gekoelde vloeibare ethyleen als deklading werden vervoerd vanuit
port of loadingHouston (Texas, Verenigde Staten) naar
port of dischargeSoyo (Angola) onder een op het formulier van UAL gesteld cognossement dat is afgegeven namens UAL als vervoerder.
(ii) Op de achterzijde van het cognossement zijn cognossementsvoorwaarden voorgedrukt. Art. 1 daarvan (
‘Definitions’) bevat onder (B) een
Merchant Clause:
“Merchant shall include the shipper, the receiver, the consignee, the holder of this bill of lading and the owner of the cargo.”
(iii) Art. 2 van de cognossementsvoorwaarden behelst een rechtskeuzebeding met
Clause Paramountdat luidt:
“The law of The Netherlands, in which the Hague-Visby Rules are incorporated, shall apply. Nevertheless if the law of any other country would be compulsorily applicable, the Hague-Visby Rules as laid down in the Treaty of Brussels of 25th August 1924 and amended in the Protocol of Brussels of 23rd February 1968 shall apply, save where the Hamburg Rules of the UN Convention of the Carriage of Goods by Sea of 1978 would apply compulsorily, in which case the Hamburg Rules shall apply. If any stipulation, exception and condition of these conditions would be found inconsistent with The Hague-Visby Rules or Hamburg Rules, or any compulsory law, only such stipulation, exception and condition or part thereof, as the case may be, shall be invalid. In case of carriage by sea from or to a port of the USA, this Bill of Lading shall have effect subject to the provisions of the Carriage of Goods by Sea Act of the United States, approved 16th April 1936, which shall be deemed to be incorporated herein, and nothing herein contained shall be deemed a surrender by the carrier of any of its rights or immunities or an increase of any of its responsibilities or liabilities under said Act. The provisions stated in said Act shall, except as may be otherwise specifically provided herein, govern before the goods are loaded on and after they are discharged from the ship and throughout the entire time the goods are in custody of the carrier. The carrier shall not be liable in any capacity whatsoever for any delay, non-delivery or mis-delivery, or loss of or damage to the goods occurring while the goods are not in the actual custody of the carrier.”
(iv) Art. 20 van de cognossementsvoorwaarden luidt:
“Dangerous goods
(...)
c. (...) The merchant agrees to indemnify the carrier against all consequences and liabilities arising out of the shipment or acceptance of hazardous or dangerous goods (...) whether or not the nature thereof is known to the carrier unless the merchant proves that such consequences or liabilities are or were caused directly by negligence of the carrier, his servants or agents.”
(v) De gekoelde vloeibare ethyleen in de tankcontainers is een gevaarlijke stof.
(vi) In strijd met het bepaalde in de
International Maritime Dangerous Goods Codevan de International Maritime Organization waren nagenoeg alle tankcontainers met vloeibare ethyleen van Airgas te dicht bij containers van een andere afzender gestuwd.
(vii) Tijdens losoperaties in Luanda (Angola) op 25 juni 2011 hebben een of meer explosies plaatsgevonden en is brand uitgebroken aan boord van het schip (hierna: het incident), met schade aan het schip en de lading tot gevolg.
2.2
UAL vordert in deze procedure onder meer een verklaring voor recht dat Airgas aansprakelijk is voor alle gevolgen van het incident en veroordeling van Airgas tot vergoeding van de schade die UAL als gevolg van het incident heeft geleden.
2.3
De rechtbank [1] heeft, voor zover van belang, de vorderingen van UAL toegewezen.
2.4
Het hof [2] heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en heeft daartoe, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“2.10 Het hof stelt voorop dat art. 3 lid 1 Rome-I Vo er niet aan in de weg staat dat bij een (partiële) rechtskeuze voor het Nederlandse recht de reikwijdte daarvan in die zin wordt beperkt dat een uitzondering wordt gemaakt voor zeevervoer vanaf en naar een Amerikaanse haven. Voor dat geval verklaart de (…)
Paramount clausede bepalingen van US Cogsa van toepassing. Uit de bewoordingen van het beding –
‘(…) subject to the provisions of the Carriage of Goods by Sea Act of the United States (...), which shall be deemed to be incorporated herein, and nothing herein contained shall be deemed a surrender by the carrier of any of its rights or immunities or an increase of any of its responsibilities or liabilities under said Act. The provisons stated in said Act shall, except as may be otherwise specifically provided herein, govern (…)’ – volgt dat de van toepassing verklaring van US Cogsa geen (andere) ruimte laat voor afwijking van het daarin vervatte aansprakelijkheidsregime ten gunste van (al dan niet dwingende bepalingen uit) het (voor het overige vervoer gekozen) Nederlandse recht. De rechtskeuze is geldig, ook onder US Cogsa, dat zichzelf dwingendrechtelijk toepasselijk verklaart voor ieder zeevervoer vanaf Amerikaanse havens (art. 10 lid 1 Rome-I). De vervoerovereenkomst voorziet voor het zich hier voordoende geval van cognossementsvervoer vanaf Houston in een toepasselijkverklaring van de bepalingen van US Cogsa, waarbij aan het overigens gekozen Nederlandse recht aanvullende werking toekomt.
2.11
Tussen partijen is verder in geschil of art. 20 sub c van de cognossementscondities nietig is op grond van par. 1303(8) US Cogsa.
(…)
2.12
Anders dan Airgas betoogt, is art. 20 sub c van de cognossementscondities rechtsgeldig onder het toepasselijke recht. Par. 1303(8) US Cogsa bepaalt dat nietig zijn contractuele beperkingen van de vervoerdersaansprakelijkheid voor de in par. 1303 bedoelde zorgplichten, maar niet dat (ook) de in par. 1304(6) geregelde aansprakelijkheid van de afzender voor de gevolgen van vervoer van gevaarlijke stoffen van dwingend recht is. Dat laatstgenoemde bepaling – die overeenkomt met Rule 4(6) van de Hague Visby Rules – niet van dwingend recht is, is ook in overeenstemming met de Nederlandse opvattingen, zoals blijkt uit art. 8:397 BW dat eenzelfde strekking heeft als art. 20 sub c van de cognossementscondities. Deze cognossementsbepaling is derhalve niet in strijd met op dit geval toepasselijk dwingend recht.”

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1.1
De onderdelen 1.1 en 1.2 van het middel richten zich tegen het oordeel van het hof (in rov. 2.10) dat voor het geval van zeevervoer van en naar een Amerikaanse haven art. 2 cognossementsvoorwaarden voorziet in toepasselijkverklaring van de bepalingen van de US Cogsa [3] , waarbij aan het overigens in die bepaling gekozen Nederlandse recht aanvullende werking toekomt. De onderdelen klagen in de kern dat de toepasselijkverklaring van de US Cogsa geen conflictenrechtelijke rechtskeuze kan opleveren omdat de US Cogsa geen rechtsstelsel is, maar slechts een deel van een rechtsstelsel, en dat deze toepasselijkverklaring daarom niet de bepalingen van dwingend recht van het in art. 2 cognossementsvoorwaarden gekozen Nederlandse recht opzij kan zetten.
3.1.2
Art. 3 lid 1 Verordening Rome I [4] bepaalt dat een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen. Bij hun keuze kunnen de partijen het toepasselijke recht aanwijzen voor een overeenkomst in haar geheel of voor slechts een onderdeel daarvan.
Een rechtskeuze als bedoeld in art. 3 lid 1 Verordening Rome I ten aanzien van een onderdeel van de overeenkomst (in de vorm van een partiële of een dépeçerende rechtskeuze) heeft tot gevolg dat de bepalingen van het voor dat onderdeel aangewezen recht van toepassing zijn, ook waar zij zouden afwijken van dwingende rechtsregels die overigens op die overeenkomst van toepassing zijn.
3.1.3
Anders dan de onderdelen 1.1 en 1.2 tot uitgangspunt nemen, is bij een rechtskeuze op de voet van art. 3 lid 1 Verordening Rome I (zie hiervoor in 3.1.2) niet uitgesloten dat partijen een deel van een statelijk rechtsstelsel, en niet dat stelsel in zijn geheel, als het toepasselijke recht aanwijzen. Het oordeel van het hof dat de toepasselijkverklaring van de US Cogsa voor zeevervoer van en naar een Amerikaanse haven een geldige rechtskeuze oplevert, die meebrengt dat voor dat vervoer aan het overigens door partijen gekozen Nederlandse recht slechts aanvullende werking toekomt, geeft dan ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De onderdelen falen.
3.2.1
Onderdeel 3 bestrijdt het oordeel van het hof in rov. 2.12 dat art. 20 onder c cognossementsvoorwaarden rechtsgeldig is onder het toepasselijke recht, te weten de US Cogsa.
3.2.2
De onderdelen 3.1 en 3.2 klagen onder meer dat het hof met dit oordeel art. 1303(8) en art. 1304(3) US Cogsa heeft miskend. Volgens de onderdelen kan het oordeel van het hof op dit punt in cassatie op juistheid worden onderzocht, omdat art. 1303(8) US Cogsa identiek is aan art. 3(8) Hague (Visby) Rules en art. 1304(3) US Cogsa identiek is aan art. 4(3) Hague (Visby) Rules en aan art. 8:383 lid 3 BW.
3.2.3
Indien de rechter, in een geval waarin naast het Nederlandse rechtsstelsel een of meer buitenlandse rechtsstelsels voor toepassing in aanmerking (zouden) kunnen komen, de anti-kiesregel toepast, kan in cassatie gelet op art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO de juistheid van zijn oordeel alleen naar Nederlands recht worden beoordeeld. [5] Het hof heeft in dit geval echter niet de anti-kiesregel toegepast, maar is uitgegaan van de toepasselijkheid van de US Cogsa. Het oordeel van het hof in rov. 2.12 berust dus uitsluitend op toepassing van de US Cogsa. Gelet op art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO kan dat oordeel in cassatie niet op juistheid worden onderzocht, ook niet indien de betrokken regels uit de US Cogsa inhoudelijk gelijk zouden zijn aan regels van Nederlands recht, zoals de onderdelen tot uitgangspunt nemen. Hierop stuiten de hiervoor in 3.2.2 weergegeven klachten af.
3.2.4
Onderdeel 3.3 klaagt dat het hof zijn oordeel in rov. 2.12 onvoldoende (begrijpelijk) heeft gemotiveerd door het beroep dat Airgas heeft gedaan op art. 1304(3) US Cogsa niet (kenbaar) in zijn beoordeling te betrekken, terwijl dit wel tot de conclusie kan leiden dat art. 20 cognossementsvoorwaarden nietig is.
Deze motiveringsklacht laat zich niet beoordelen zonder daarbij ook de juistheid van het oordeel van het hof omtrent de inhoud en de uitleg van de US Cogsa te betrekken, hetgeen meebrengt dat ook deze klacht afstuit op art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.4
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het principale beroep;
- veroordeelt Airgas in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van UAL begroot op € 873,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Airgas deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, F.J.P. Lock, F.R. Salomons, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
7 november 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Rotterdam 25 januari 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:953.
2.Gerechtshof Den Haag 5 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2780.
3.United States Carriage of Goods by Sea Act.
4.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I), PbEU 2008, L 177/6.
5.Vgl. HR 28 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR3645, rov. 3.5.2; HR 4 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AB8727, rov. 3.2; HR 19 januari 1968, ECLI:NL:HR:1968:AB5254.