2.1In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2-1.20. Deze komen, samengevat, op het volgende neer.
(i) Tussen Carigna en [een derde] (hierna: [de derde] ) is in 1999 een geschil gerezen over de verkoop van een aan Carigna in eigendom toebehorend pand aan een derde in relatie tot een aan [de derde] met betrekking tot dat pand toekomend voorkeursrecht van koop. [De derde] heeft Carigna in rechte betrokken. Deze procedure heeft erin geresulteerd dat Carigna onherroepelijk is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [de derde] , nader op te maken bij staat, wegens schending van het voorkeursrecht van koop van [de derde] .
(ii) In de nadien gevolgde schadestaatprocedure is Carigna bij vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 12 mei 2010 onder meer veroordeeld om aan [de derde] te betalen een bedrag van € 3.858.411,--, te vermeerderen met wettelijke handelsrente. Het gerechtshof Amsterdam heeft het vonnis van de kantonrechter bij arrest van 12 februari 2013 bekrachtigd.
(iii) Tijdens de schadestaatprocedure heeft Carigna zich in eerste aanleg en gedurende een gedeelte van het hoger beroep laten bijstaan door [verweerster 1], van welk kantoor [de advocaat] zich als haar advocaat heeft gesteld. Na indiening van de memorie van grieven heeft [de advocaat] zich aan de zaak onttrokken en is de zaak door een advocaat van een ander kantoor overgenomen. Bij pleidooi heeft deze advocaat een aantal aanvullende verweren aangevoerd. Het hof heeft in het hiervoor onder (ii) genoemde arrest overwogen dat het aan deze verweren voorbijgaat, omdat de verweren nieuwe grieven betreffen en [de derde] niet ondubbelzinnig heeft ingestemd met een uitbreiding van het debat in hoger beroep.
(iv) Bij brief van 14 maart 2013, gericht aan “[verweerster 1] N.V. t.a.v. [de advocaat] ”, heeft (de advocaat van) Carigna [verweerders] aansprakelijk gesteld voor haar schade, omdat is nagelaten de bij pleidooi in hoger beroep aangevoerde verweren hetzij in eerste aanleg dan wel in hoger beroep bij memorie van grieven aan te voeren. De brief vermeldt voorts, voor zover relevant, het volgende:
“Gezien de hierboven beschreven tekortkomingen houdt Carigna Investments u, alsmede uw kantoor hoofdelijk aansprakelijk voor de als gevolg van deze tekortkomingen door haar geleden en nog te lijden schade.
(…)
Gezien de aard van de gemaakte fout, alsmede gelet op de inhoud van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 februari 2013 lijken de kansen van een succesvolle cassatie betrekkelijk gering. Carigna Investments is voornemens om zekerheidshalve een cassatieadvies te vragen, alsmede – zo dat nuttig moge blijken – ook cassatie in te stellen om in ieder geval niet de cassatietermijn ongebruikt te laten verstrijken. Zij houdt u en uw kantoor aansprakelijk voor de hiermee gemoeide kosten.
Daarnaast maakt Carigna Investments aanspraak op vergoeding c.q. terugbetaling van de door haar gemaakte kosten van juridische bijstand in zowel eerste aanleg, als in hoger beroep.”
(v) Bij brief van 8 maart 2018 – geadresseerd aan “Via de deurwaarder [verweerster 1] t.a.v. [de advocaat] ” – heeft de advocaat van Carigna onder meer het volgende geschreven:
Ik verwijs naar mijn brief van 14 maart 2013 (…). In deze brief heeft cliënte u en [verweerster 1] (hierna gezamenlijk te noemen: [verweerster 1]) hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de fouten die zijn gemaakt in de behandeling van de procedure tegen [de derde] . Hierdoor is Carigna veroordeeld tot het betalen van:
- EUR 3.858.411,- (hoofdsom)
- De wettelijke handelsrente vanaf 5 februari 1999 en;
- EUR 23.942,80 aan kosten en;
- EUR 14.072,15 aan proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente;
Als gevolg van de tekortkomingen van [verweerster 1] heeft Carigna schade geleden en lijdt zij thans nog steeds schade. Voor deze en toekomstige schade heeft zij [verweerster 1] aansprakelijk gesteld. Het handelen/nalaten van [verweerster 1] kwalificeert als een beroepsfout. Carigna maakt tevens aanspraak op vergoeding c.q. terugbetaling van de door haar gemaakte kosten van juridische bijstand die is verleend door [verweerster 1].
Hierbij bericht ik u dat Carigna zich ondubbelzinnig het recht voorbehoudt om nakoming van de verplichting van [verweerster 1] tot het betalen van schadevergoeding c.q. terugbetaling van de gemaakte (juridische)kosten te vorderen. U dient deze brief te beschouwen als een schriftelijke mededeling in de zin van artikel 3:317 BW.”