Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[gedaagde],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 21 april 2021 met de daarin genoemde stukken en bijbehorende producties
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 28 september 2021 met de daarin genoemde stukken.
2.De zaak in het kort
3.De feiten
€ 23.942,80 aan buitengerechtelijke kosten en van € 24.010,71 aan proceskosten.
Via de deurwaarderKöster Advocaten t.a.v. De heer mr. [betrokkene 4] ” – heeft (de advocaat van) Carigna onder meer het volgende geschreven:
4.Het geschil
5.De beoordeling
Rechtsmacht
werkelijkeschade voor vergoeding in aanmerking kan komen. Als voldoende vast zou staan dat [betrokkene 1] tot aankoop van het Pand zou zijn overgegaan, dan zouden de schadeposten volgens de kantonrechter zijn: de niet gerealiseerde extra winst, verlies aan vermogensstijging in zekere mate en kosten gemaakt om de schade vast te stellen als bedoeld in artikel 6:96 BW. De kantonrechter is dus uitgegaan van concrete schadeberekening. Dit is ook in overeenstemming met het uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een verplichting tot schadevergoeding, inhoudende dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Dit brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden. De deskundige moest dus de werkelijke, concrete, schade van [betrokkene 1] vaststellen. Anders dan Köster Advocaten c.s. in deze procedure betogen ging het in de Schadestaatprocedure dan ook niet om een schadebegroting in de zin van artikel 6:97 BW waarbij – los van de werkelijke schade van [betrokkene 1] – de schade kon worden berekend aan de hand van de misgelopen winst van het Rho Hotel
.De rechtbank volgt Köster Advocaten c.s. dus niet in hun stelling dat [betrokkene 1] een methode heeft gezocht om zijn eigen schade te begroten en daarbij heeft aangesloten bij de schade van het Rho Hotel B.V. (waarin [betrokkene 1] indirect alle aandelen hield). Dit blijkt immers nergens uit de processtukken in de Schadestaatprocedure. Dat de kantonrechter in het tussenvonnis van 10 november 2006 overweegt dat onder meer omzetstijging, exploitatiekosten, investeringskosten, verbouwingskosten, financieringskosten en dergelijke mee betrokken moeten worden om een winstderving te kunnen schatten, doet aan het bovenstaande niet af. Gesteld noch gebleken is immers dat het ten tijde van het wijzen van het tussenvonnis in het partijdebat (en dus voor de kantonrechter) al duidelijk was geworden dat het Rho Hotel niet door [betrokkene 1] zelf maar in een aparte vennootschap werd geëxploiteerd.
kunnenkopen dat onderscheid wél hebben gemaakt.
ófsprake is van een fout, welke vraag niet (meer) thuishoort in de Schadestaatprocedure.
werkelijke, concreteschade. Köster Advocaten c.s. hebben terecht aangevoerd dat Chequepoint al sinds 2004 niet meer actief was en niet meer in het Pand zat en dat dit al bij aanvang van de Schadestaatprocedure in 2005 bekend was. Anders dan Carigna kennelijk meent, mogen ná februari 1999 ingetreden omstandigheden worden meegenomen bij de vaststelling van de hoogte van de schade.
nieuwehotels te mogen
vestigen, terwijl het Rho Hotel er reeds gevestigd was. Het is dus maar zeer de vraag of de door Carigna bedoelde vergunningen wel van toepassing zouden zijn op reeds bestaande hotels. Aldus heeft Carigna niet (voldoende) gesteld dat dit een kansrijk verweer zou zijn geweest, althans dat het niet voeren ervan een (beroeps)fout is.