Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
18 november 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een klaagschrift van de klaagster, die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen haar partner te maken kreeg met conservatoir beslag op twee bankrekeningen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de rechter-commissaris (RC) machtiging had verleend voor het leggen van dit beslag. De Hoge Raad oordeelde echter dat de rechtbank een onjuiste maatstaf had toegepast bij de beoordeling van het klaagschrift. De Hoge Raad stelde vast dat de rechtbank had moeten beoordelen of buiten redelijke twijfel kon worden aangenomen dat de klaagster als eigenaar van de bankrekeningen moest worden aangemerkt, en of de situatie van artikel 94a.4 of 94a.5 van het Wetboek van Strafvordering zich voordeed. Aangezien de rechtbank deze beoordeling niet had gemaakt, vernietigde de Hoge Raad de beschikking en wees de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige toetsing van de eigendom bij het leggen van conservatoir beslag in het kader van strafrechtelijke onderzoeken.