ECLI:NL:HR:2025:1788

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
25/00813
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de doorbreking van het verschoningsrecht van een advocaat in een strafzaak met zeer uitzonderlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de doorbreking van het verschoningsrecht van een advocaat. De klager, een voormalige advocaat, had beklag ingediend tegen een beslissing van de rechter-commissaris die het Openbaar Ministerie en de politie toestemming gaf om kennis te nemen van geluidsfragmenten van gesprekken waarin hij betrokken was. Deze gesprekken waren anoniem aan de Rijksrecherche verzonden in het kader van een onderzoek naar verdenkingen van (poging tot) oplichting en omkoping. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beklag bevestigd en de relevante overwegingen uit eerdere uitspraken herhaald. De rechtbank had geoordeeld dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden waren die de doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigden, maar de Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd of de belangen van andere cliënten niet onevenredig werden getroffen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer25/00813 Bv
Datum9 december 2025
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2025, nummer RK 24/027771, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 98 lid 4 in samenhang met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft de advocaat P.T.C. van Kampen bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De raadsvrouw van de klager heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Waar het in deze zaak om gaat

De conclusie van de advocaat-generaal houdt over de achtergrond van deze zaak in:
“2.1 De klager was enige tijd advocaat in hetzelfde kantoor als de [medeklager] . Vanaf januari 2024 verschijnen in de media berichten over opnames van gesprekken die [betrokkene 1] , de toenmalige directeur van het advocatenkantoor, zou hebben gemaakt. In deze gesprekken, met onder anderen de klager en de medeklager, zou te horen zijn dat de klager verklaart dat hij een medewerker van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft omgekocht of dat heeft willen doen.
2.2
Na deze berichten starten zowel de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam als het ministerie van Justitie en Veiligheid als de politie een onderzoek. Nadat bekend wordt dat de eerste twee onderzoeken geen aanwijzingen hadden opgeleverd voor een dergelijke omkoping, ontvangt de rijksrecherche van een anonieme bron een zevental geluidsbestanden. Deze worden door het openbaar ministerie overgedragen aan de rechter-commissaris om te beoordelen in hoeverre hetgeen in de fragmenten te horen is onder het verschoningsrecht van de advocaten valt. De rechter-commissaris neemt op 25 oktober 2024 de beslissing die aanleiding is voor de klaagschriften van de klager en de medeklager.”

3.De beslissingen van de rechter-commissaris en van de rechtbank

3.1
De rechter-commissaris heeft op 25 oktober 2024 beslist dat de officier van justitie en opsporingsambtenaren kennis mogen nemen van bepaalde delen van drie geluidsbestanden – met de aanduidingen ‘Feb 2019 […] ’ (ook wel aangeduid als ‘Feb 2019 […] [betrokkene 2] ’), ‘Driegesprek 1 na […] ’ en ‘Driegesprek 2 na [betrokkene 2] ’ – en dat zij daarvan gebruik mogen maken in het strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvan de klager wordt verdacht. De beschikking van de rechter-commissaris houdt onder meer in:
“beslissing op grond van artikel 98 Wetboek van Strafvordering
(...)
Procesgang
De officier van justitie heeft op 3 juli 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechter-commissaris, met het oog op de opsporing van een strafbaar feit, onderzoekshandelingen verricht.
Uit de vordering en het onderliggende proces-verbaal van aanvraag volgt dat het Openbaar Ministerie (ongevraagd) van een anonieme afzender ( [e-mailadres] ) via downloadlinks meerdere geluidsbestanden (7) heeft ontvangen. Het vermoeden bestaat dat de geluidsbestanden mogelijk geheimhoudersgegevens bevatten. De officier van justitie heeft de rechter-commissaris verzocht de geluidsbestanden te filteren op verschoningsgerechtigde informatie, en vervolgens, indien dergelijke informatie aanwezig blijkt te zijn, te beoordelen of het verschoningsrecht doorbroken moet worden omdat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. In aanvulling op deze vordering heeft de officier van justitie per mail van 24 juli 2024 de rechter-commissaris verzocht ex artikel 181 lid 3 Sv af te zien van het aan de verdachte toesturen van deze beslissing en de vordering van de officier van justitie, omdat het onderzoeksbelang zich daartegen verzet.
Bij beslissing van 25 juli 2024 heeft de rechter-commissaris het verzoek tot het verrichten van deze onderzoekshandelingen toegewezen. (...)
De rechter-commissaris heeft vervolgens twee geheimhoudersfunctionarissen benoemd, die niet betrokken zijn bij dit onderzoek en enkel onder regie van de rechter-commissaris werken. Die geheimhoudersfunctionarissen hebben zorg gedragen voor een schriftelijke uitwerking van de geluidsfragmenten. Op 29 juli 2024 heeft de rechter-commissaris uit handen van één van de twee geheimhoudingsfunctionarissen een beveiligde USB stick ontvangen, met daarop zowel de geluidsbestanden als de schriftelijke uitwerking daarvan.
(...)
De rechter-commissaris heeft per brief van 15 oktober 2024 mr. [klager] uitgenodigd een standpunt in te nemen ten aanzien van het verschoningsrecht. Na een kort telefoongesprek heeft mr. [klager] per mail van 16 oktober 2024 zijn standpunt kenbaar gemaakt.
Beoordeling
Door de anonieme afzender zijn 7 geluidsbestanden aan het Openbaar Ministerie gestuurd. Het gaat om de volgende bestanden:
(...)
e) Feb 2019 […]
f) Driegesprek 1 na […]
g) Driegesprek 2 na [betrokkene 2]
Valt de inhoud van de geluidsbestanden onder het verschoningsrecht?
(...)
Ten aanzien van geluidsbestanden Feb 2019 […] [betrokkene 2] , Driegesprek 1 na […] en Driegesprek 2 na [betrokkene 2]
Geluidsbestand Feb 2019 […] bevat een gesprek tussen wijlen [betrokkene 1] en een persoon die ‘ [betrokkene 2] ’ wordt genoemd. Gelet op onder meer het proces-verbaal van aanvraag gaat de rechter-commissaris ervan uit dat [betrokkene 2] de gesprekpartner is van [betrokkene 1] . [betrokkene 2] was, zo blijkt uit het gesprek, enige tijd cliënt van mr. [klager] . Mr. [klager] was advocaat bij een advocatenkantoor waarvan [betrokkene 1] de directeur was. Goed betoogd kan worden dat [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van directeur van het advocatenkantoor aan het gesprek deelneemt en hem een (van mr. [klager] afgeleid) verschoningsrecht toekomt.
Uit de titel die geluidsbestanden ‘Driegesprek 1 na […] ’ en ‘Driegesprek 2 na [betrokkene 2] ’ is gegeven, lijkt te volgen dat aan beide opgenomen gesprekken steeds drie personen deelnemen. Op geluidsbestand Driegesprek 2 na [betrokkene 2] zijn inderdaad drie verschillende personen te horen, namelijk wijlen [betrokkene 1] , mr. [klager] (destijds advocaat) en mr. [medeklager] . Op het geluidsbestand Driegesprek 1 na […] hoort de rechter-commissaris slechts twee verschillende stemmen, maar uitgaande van de ingenomen standpunten gaat de rechter-commissaris ervan uit dat mr. [medeklager] ook aan dat gesprek deelnam.
Ook ten aanzien van deze drie geluidsbestanden hebben zowel mr. [klager] , mr. [medeklager] als de deken zich op het standpunt gesteld dat deze onder het verschoningsrecht vallen. Als eerder aangegeven dient het door de geheimhouders ingenomen standpunt ten aanzien van het verschoningsrecht in beginsel te worden geëerbiedigd.
Van sommige passages in deze geluidsbestanden – bijvoorbeeld als in de ‘driegesprekken’ wordt gesproken over andere cliënten dan [betrokkene 2] – is het evident dat deze onder het verschoningsrecht vallen. Het is volgens de rechter-commissaris echter maar zeer de vraag of dit ook geldt voor de passages in de ‘driegesprekken’ waarin – kort gezegd – de inhoud van het eerdere gesprek tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] wordt besproken. Het verschoningsrecht strekt zich immers (slechts) uit over wetenschap van informatie die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de verschoningsgerechtigde. Dat betekent dat een advocaat alleen een verschoningsrecht toekomt met betrekking tot wetenschap die hij in de normale uitoefening van zijn beroep heeft gekregen (zie ook HR 12 maart 2024, rov. 6.2.1). Goed betoogd kan worden dat daar (deels) geen sprake van was. De rechter-commissaris laat beantwoording van deze vraag verder echter in midden, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen.
Zeer uitzonderlijke omstandigheden?
Het verschoningsrecht is niet absoluut. Er kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarbij het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het belang dat het verschoningsrecht dient.
(...)
Ten aanzien van geluidsbestanden Feb 2019 […] [betrokkene 2] , Driegesprek 1 na […] en Driegesprek 2 na [betrokkene 2] overweegt de rechter-commissaris dat wel sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Daarbij gaat het om de volgende zeer uitzonderlijke omstandigheden:
Er is – gezien het proces-verbaal van aanvraag en het proces-verbaal van verdenking – een serieuze verdenking dat een advocaat ten behoeve van een cliënt een selectiefunctionaris heeft omgekocht om een gunstiger detentieverloop te realiseren, ofwel dat deze advocaat een cliënt heeft geprobeerd op te lichten met de suggestie dat hij, de advocaat, een selectiefunctionaris kan omkopen voor een gunstiger detentieverloop. De publieke versie van het rapport van de deken van 27 maart 2024 – de enige versie waarvan de rechter-commissaris kennis heeft – neemt deze verdenking niet weg.
De advocaat bekleedt een essentiële rol binnen de rechtsstaat en heeft zich daarbij te houden aan gedragsregels, waarin belangrijke kernwaarden zijn vastgelegd. Integriteit is één van die kernwaarden. Procesdeelnemers moeten op de integriteit van een advocaat kunnen vertrouwen in het belang van een eerlijk proces en een goede procesorde. Er is ook een breder belang: de advocaat is één van de hoofdrolspelers in de rechtsbedeling en zijn handelen heeft daardoor ook effect op het vertrouwen dat de samenleving in de advocatuur en de rechtspleging stelt.
De verdenking die in dit onderzoek centraal staat is al onderwerp geweest van meerdere publicaties in dagbladen en vele andere media-uitingen, en heeft voor de nodige maatschappelijke beroering gezorgd. De aard van de verdenking berokkent schade aan het aanzien van het beroep van advocaat en het maatschappelijk vertrouwen in de advocatuur. Gelet hierop is de rechter-commissaris van oordeel dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden aanwezig zijn die maken dat het belang dat de waarheid aan het licht moet komen prevaleren boven het verschoningsrecht van zowel mr. [klager] als mr. [medeklager] . Ten aanzien van mr. [medeklager] wordt nog opgemerkt dat de inbreuk op zijn verschoningsrecht beperkter is. Het betrof niet zijn eigen cliënt en zijn inbreng in de ‘driegesprekken’ is beperkt.
Ook aan het vereiste van subsidiariteit – kunnen de gegevens ook op een andere manier worden verkregen? – is voldaan. Een rol speelt daarbij dat [betrokkene 1] niet meer in leven is.
De geluidsbestanden Feb 2019 […] , Driegesprek 1 na […] en Driegesprek 2 na [betrokkene 2] zullen dan ook aan de officier van justitie beschikbaar worden gesteld. Dat geldt uiteraard alleen voor de passages die naar de inschatting van de rechter-commissaris kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. Overige passages worden niet vrijgegeven.”
3.2
De klager heeft tegen de beschikking van de rechter-commissaris een klaagschrift ingediend. Dit klaagschrift strekt tot vernietiging van de (fragmenten van de) drie geluidsbestanden waarvan de rechter-commissaris heeft beslist dat de officier van justitie en opsporingsambtenaren daarvan kennis mogen nemen.
3.3
De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard. De beschikking van de rechtbank houdt onder meer in:
“beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 98 jo. 552a Wetboek van Strafvordering (...)
Feiten
(...)
De verstrekte geluidsbestanden
Op 5 april 2024 (daags na het rapport van de DJI) werd via het algemene mailadres van de Rijksrecherche een mail ontvangen, afkomstig van ‘ [e-mailadres] ’. De mail had als onderwerp ‘ [naam] ’. Deze e-mail bevatte (links naar) zeven geluidsbestanden, die direct door een digitaal rechercheur zijn veiliggesteld, gescand op virussen en in een aparte geheimhoudersregistratie zijn opgeslagen, zodat het onderzoeksteam er geen toegang toe had.
(...)
Beklag
Het beklag strekt tot vernietiging van de inbeslaggenomen geheimhoudersinformatie, te weten de (fragmenten van de) drie geluidsbestanden waarvan de rechter-commissaris heeft geoordeeld dat het verschoningsrecht moet wijken voor de waarheidsvinding.
Namens [klager] en [medeklager] zijn de volgende standpunten ingenomen:
(....)
4) De rechter-commissaris heeft op onbegrijpelijke gronden geoordeeld dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden en de beslissing is ook onbegrijpelijk gemotiveerd;
5) Er is ten onrechte geconcludeerd dat is voldaan aan de eis van subsidiariteit; en
6) De verstrekking is niet noodzakelijk en niet proportioneel.
(...)
Beoordeling
(...)
Zeer uitzonderlijke omstandigheden
Zoals eerder door de rechter-commissaris is overwogen in zijn beslissing van 25 oktober 2024 is het de vraag of de fragmenten van de drie geluidsbestanden onder het verschoningsrecht van [klager] en [medeklager] vallen. Een advocaat komt namelijk alleen een verschoningsrecht toe met betrekking tot wetenschap die hij in de normale uitoefening van zijn beroep heeft gekregen (zie ook HR 12 maart 2024, rov. 6.2.1). Gelet op de aard van de verdenking en de inhoud van de gesprekken is het de vraag of dat aan de orde was. Net als de rechter-commissaris zal de rechtbank (het antwoord op) deze vraag echter in het midden laten en zich richten op de vervolgvraag of, als al sprake zou zijn van verschoningsgerechtigde informatie, het belang dat het verschoningsrecht dient, zou moeten wijken voor het belang van de waarheidsvinding. De vraag ligt dan ook voor of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht van klager zou moeten worden doorbroken ten behoeve van de waarheidsvinding. De rechtbank stelt bij de beoordeling daarvan het volgende voorop.
Het verschoningsrecht van de advocaat is niet absoluut. Er zijn immers zeer uitzonderlijke omstandigheden denkbaar waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de advocaat als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Dit brengt mee dat de toestemming van de advocaat voor kennisneming van inbeslaggenomen gegevens die onder het verschoningsrecht vallen in zeer uitzonderlijke omstandigheden niet nodig is.
De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt, laat zich niet in een algemene regel samenvatten. De enkele omstandigheid dat een advocaat als verdachte wordt aangemerkt is in ieder geval niet toereikend, maar wel de verdenking van een ernstig strafbaar feit. Dan zal het belang van die cliënten dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de advocaat geheim houdt hetgeen zij hem in die criminele aangelegenheid hebben toevertrouwd moeten wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt (Vgl. ECLI:NL:HR:2009:BH7284). Bij de beoordeling of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die de doorbreking van het verschoningsrecht van een advocaat rechtvaardigen, dienen de volgende factoren in aanmerking te worden genomen:
- de aard en ernst van de verdenking in de strafzaak,
- de omstandigheid of het een tegen de advocaat bestaande verdenking betreft,
- het belang van de betreffende gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek, en
- de vraag of de betreffende gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen.
Aard en ernst van de verdenking
[klager] wordt ervan verdacht zich te hebben schuldig gemaakt aan (poging tot) oplichting van een cliënt, dan wel (poging tot) omkoping van een ambtenaar in functie. De verdenking bestaat erin dat [klager] een van deze strafbare feiten heeft begaan in zijn hoedanigheid van advocaat. Volgens de advocaat van [klager] is dit niet alleen een “weinig ernstige” verdenking, er zou überhaupt geen begin van een verdenking jegens [klager] zijn.
De rechtbank kan de advocaat niet volgen in deze stellingen. Dat er nog geen begin van een verdenking zou zijn, is, gelet op het (door de advocaat van [klager] in deze procedure ingebrachte) proces-verbaal van verdenking van 6 juni 2024 en de beslissing van de rechter-commissaris van 25 oktober 2024, een onbegrijpelijk standpunt. Uit deze stukken, en met name uit de daarin opgenomen passages van de geluidsbestanden, blijkt naar het oordeel van de rechtbank namelijk duidelijk een redelijke verdenking. Hier doen de rapporten van de deken en de DJI niets aan af. De door hen ingestelde onderzoeken vonden immers telkens plaats met beperkte onderzoeksmiddelen en enkel binnen het eigen domein, wat in beide gevallen een significant ander domein betreft dan een strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie. Bovendien heeft het Openbaar Ministerie, net als de rechtbank, geen inzage gehad in het volledige rapport van de deken, waardoor het Openbaar Ministerie des te meer gerechtigd is onderzoek te doen.
Het betreft verder een verdenking van een buitengewoon ernstig feit. Het gaat immers om een verdenking dat een advocaat een cliënt zou hebben opgelicht, dan wel een selectiefunctionaris van de DJI zou hebben omgekocht. Nu de verdenking eruit bestaat dat het feit door een advocaat is gepleegd, zou, bij een bewezenverklaring, sprake zijn van een grove integriteitsschending die ook nog eens in negatieve zin afstraalt op de gehele advocatuur als beroepsgroep. Dat dit een “weinig ernstig” feit zou zijn, vindt de rechtbank, gelet op de bijzondere aard van de verhouding tussen een advocaat en zijn of haar cliënt geen begrijpelijk standpunt.
(...)
Een tegen een advocaat bestaande verdenking
In het geval van [klager] is sprake van een verdenking tegen hemzelf als advocaat, terwijl in het geval van [medeklager] hij zelf niet als verdachte is aangemerkt. In hoeverre dit van belang is voor de uitkomst van deze procedure (voor zowel [klager] , als [medeklager] ), zal de rechtbank hieronder (in de conclusie) meewegen.
Het belang van de gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek
De gegevens zijn van essentieel belang voor het strafrechtelijk onderzoek. Immers, zo is de rechtbank gebleken uit onder meer het proces-verbaal van verdenking van 6 juni 2024 en de beslissing van de rechter-commissaris van 25 oktober 2024, een aanzienlijk deel van de verdenking en mogelijk bewijs zal gelegen zijn in de geluidsbestanden ten aanzien waarvan het verschoningsrecht is ingeroepen. Ook de officier van justitie heeft op de zitting het belang van de geluidsbestanden benadrukt. Ten behoeve van de waarheidsvinding zijn deze gegevens dan ook cruciaal.
Kunnen de gegevens op andere wijze worden verkregen?
Een situatie waarin deze specifieke gegevens op andere wijze kunnen worden verkregen, laat zich moeilijk voorstellen. Het gaat namelijk om informatie die, in beginsel, onder het verschoningsrecht valt en dus niet kan worden gebruikt in een strafrechtelijk onderzoek. De informatie is bovendien alleen maar beschikbaar bij de twee personen die zich op hun verschoningsrecht zouden kunnen beroepen ( [klager] en [medeklager] ). Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de derde deelnemer aan de bewuste gesprekken ( [betrokkene 1] ) niet meer in leven is.
De aard van de gegevens
De rechtbank zal enkele aanvullende opmerkingen maken aangaande de aard en inhoud van de gegevens. Het gaat om drie opgenomen gesprekken, namelijk een gesprek tussen een voormalig cliënt van [klager] en [betrokkene 1] en twee gesprekken tussen de drie (voormalig) kantoorgenoten [klager] , [medeklager] en [betrokkene 1] . Ten aanzien van [medeklager] (...)geldt dat hij een beperkte rol speelt. Het betreft immers niet zijn cliënt met wie is gesproken en zijn inbreng in de gesprekken is beperkt. Dat maakt dat ook een eventuele inbreuk op zijn verschoningsrecht beperkt van aard is. Daarbij komt dat in de driegesprekken niet wordt gesproken over een strafzaak, processtrategie of evidente zaken die het verdedigingsbelang dienen, maar vooral hoe een dubieuze kwestie zowel intern, als extern het beste kan worden afgewikkeld. De rechtbank meent dan ook dat de gegevens in elk geval niet tot de kern van het verschoningsrecht kunnen worden gerekend, wat meespeelt bij de weging of het belang dat het verschoningsrecht dient zou moeten prevaleren boven het belang van de waarheidsvinding.
Conclusie
Als de rechtbank het voornoemde samenvat: er is sprake van een redelijke verdenking van een buitengewoon ernstig strafbaar feit jegens een advocaat ( [klager] ). De gegevens waarop het verschoningsrecht van toepassing is, zijn essentieel voor het onderzoek naar de verdenking jegens [klager] en kunnen niet op andere wijze worden verkregen. Hierbij is bovendien van belang dat de inhoud van de gegevens weliswaar binnen het domein van het verschoningsrecht valt (en als zodanig wordt getoetst), maar niet de kern ervan raakt. Ten aanzien van [medeklager] geldt verder dat zijn rol en inbreng en daarmee de inbreuk op zijn verschoningsrecht, beperkt is. Weliswaar is de verdenking gericht tegen [klager] (als advocaat), maar gelet op de aard en inhoud van de gesprekken (zie hiervoor) is de rechtbank van oordeel dat ook ten aanzien van [medeklager] (ook kijkend naar zijn summiere inbreng in de gesprekken) een doorbreking van zijn verschoningsrecht (als niet-verdachte verschoningsgerechtigde) gerechtvaardigd is.
De rechtbank is al met al van oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor het maatschappelijk belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren boven het maatschappelijk belang van het verschoningsrecht van [klager] en [medeklager] en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden.
(...)
De rechtbank zal daarom het beklag van zowel [klager] , als [medeklager] ongegrond verklaren.”

4.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beklag

4.1
Artikel 98 lid 1 tot en met 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen.
2. Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.
3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a is van toepassing.”
4.2.1
In het geval van inbeslagneming van voorwerpen voorziet artikel 98 Sv in voorschriften die strekken tot bescherming van het verschoningsrecht. In artikel 98 Sv wordt onder meer geregeld dat de rechter-commissaris – zo nodig na kennisneming van de betreffende stukken – beslist of inbeslagneming is toegestaan (lid 3), waarbij tegen die beschikking beklag openstaat voor de verschoningsgerechtigde (lid 4). Ook als de inbeslagneming van de betreffende voorwerpen feitelijk al heeft plaatsgevonden, kan onder omstandigheden aanleiding bestaan om (alsnog) de procedure van artikel 98 Sv te volgen. De procedure van artikel 98 Sv is ook van toepassing in het geval van doorzoeking van een plaats ter vastlegging van gegevens die op deze plaats op een gegevensdrager zijn opgeslagen of vastgelegd op grond van artikel 125i Sv.
4.2.2
Hoewel de regeling van artikel 181 Sv daarop niet specifiek is toegesneden, verzet deze regeling zich er niet tegen dat de officier van justitie een vordering doet aan de rechter-commissaris die ertoe strekt dat de rechter-commissaris ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen dan wel bij een doorzoeking van een plaats vastgelegde gegevens toepassing zal geven aan de voorschriften van artikel 98 Sv. De officier van justitie is daartoe ook gehouden als met het oog op het waarborgen van de door het verschoningsrecht beschermde belangen het volgen van de procedure van artikel 98 Sv noodzakelijk is, met name als filtering van stukken of gegevens niet mogelijk is zonder dat inhoudelijk kennis wordt genomen van stukken of gegevens waarvan het redelijk vermoeden bestaat dat zij onder het verschoningsrecht vallen. (Vgl. HR 12 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:377, rechtsoverwegingen 2.3.3 en 2.3.4.)
4.3
Uit de vaststellingen van de rechtbank volgt dat het beklag betrekking heeft op drie van de onder 2 bedoelde geluidsbestanden die anoniem aan de Rijksrecherche zijn toegestuurd en ten aanzien waarvan het redelijk vermoeden bestaat dat zij (deels) gegevens betreffen die onder het verschoningsrecht vallen, dat – nu het gaat om gegevens – geen sprake is geweest van inbeslagneming van voorwerpen (vgl. artikel 134 Sv) en dat ook niet sprake is geweest van een doorzoeking van een plaats met als doel de vastlegging van gegevens die op deze plaats zijn opgeslagen of vastgelegd als bedoeld in artikel 125i Sv. Gelet op de belangen die met het verschoningsrecht zijn gemoeid, moet de rechter-commissaris echter ook in zo’n geval een beslissing nemen overeenkomstig artikel 98 Sv. De officier van justitie moet daartoe – zoals in deze zaak is gebeurd – een vordering als bedoeld in artikel 181 Sv richten aan de rechter-commissaris. De betreffende gegevens moeten daarbij in handen worden gesteld van de rechter-commissaris, zodat deze kan beslissen of kennisneming van de gegevens is toegestaan. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris dat kennisneming van de gegevens is toegestaan, staat voor de verschoningsgerechtigde beklag open bij (de raadkamer van) het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Tegen de beschikking van dit gerecht staat beroep in cassatie open.
4.4
Bij beschikking van 25 oktober 2024 heeft de rechter-commissaris onder meer beslist dat de officier van justitie en opsporingsambtenaren kennis mogen nemen van delen van de betreffende drie geluidsbestanden. Tegen de achtergrond van wat onder 4.2 en 4.3 is vooropgesteld, is het tegen die beslissing gerichte beklag ontvankelijk.

5.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

5.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de rechtbank heeft nagelaten gemotiveerd te beslissen op wat namens de klager is aangevoerd over de doorbreking van het verschoningsrecht. Het voert daartoe aan dat het klaagschrift inhoudt dat in de geluidsfragmenten ook namen van andere cliënten van het advocatenkantoor van de klager worden genoemd dan de cliënt [betrokkene 2] .
5.2
Bij de behandeling in raadkamer heeft de raadsvrouw van de klager, onder verwijzing naar het klaagschrift, aangevoerd dat geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. Het klaagschrift houdt onder meer in:
“18. De gegevens waar het in casu over gaat – vertrouwelijke gesprekken van en tussen verschoningsgerechtigden over zaken, cliënten en informatie die aan hen is toevertrouwd – leiden tot het standpunt dat de geluidsbestanden gegevens betreffen waar de slotzin van artikel 126ng lid 1 Sv op ziet. In elk geval is dat vooralsnog niet onaannemelijk. (...)
46. In de eventueel te verstrekken fragmenten van transcriptie Feb 2019 […] [betrokkene 2] is bij herhaling een naam van een andere cliënt van het advocatenkantoor vermeld. Er staan uitlatingen van een andere advocaat in genoemd waar het verschoningsrecht op van toepassing is. Datzelfde geldt ook voor de beide andere gesprekken. Ook in die gesprekken zijn namen genoemd van verschillende cliënten en betrokkenen van in behandeling zijnde dossiers. Het spreekt voor zich dat de namen van cliënten en het besprokene vallen onder het bereik van een verschoningsrecht. Zeker nu het daaraan ten grondslag liggende dossier in behandeling was bij het advocatenkantoor.
(...)
48. Duidelijk is dus dat op tal van punten het verschoningsrecht in het geding is, ook omdat in de fragmenten de nodige namen zijn te horen en in de transcripties de nodige namen staan van andere cliënten/betrokkenen. De beslissing van de RC laat niet zien dat dit punt betrokken is in zijn oordeel en bij zijn afweging. Ook daarom schiet de motivering van de beslissing tekort.
(...)
56. Als gezegd, bevatten de bestanden gegevens van verschillende cliënten, ook van cliënten die geen subject van onderzoek zijn. Die vaststelling kleurt de aard van de gegevens.”
5.3.1
Op grond van artikel 218 Sv kan degene die uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding is verplicht, zich op zijn verschoningsrecht beroepen over hetgeen waarvan de wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd. Aan dit verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in een juridische procedure aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht ziet daarbij op de wetenschap die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de verschoningsgerechtigde. Dit betekent dat een advocaat alleen een verschoningsrecht toekomt met betrekking tot de wetenschap die hij in de normale uitoefening van zijn beroep heeft verkregen, dat wil zeggen wat hem is toevertrouwd in het kader van zijn juridische dienstverlening aan een rechtzoekende die zich tot hem heeft gewend vanwege zijn hoedanigheid van advocaat. Algemeen uitgangspunt daarbij is dat het voor een beroep op het verschoningsrecht niet van belang is of de informatie waar het om gaat zich al dan niet bij de verschoningsgerechtigde zelf bevindt.
5.3.2
Het verschoningsrecht van onder meer de advocaat is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd in de normale uitoefening van zijn beroep – zwaarder moet wegen dan het verschoningsrecht. De vraag of zich zo uitzonderlijke omstandigheden voordoen laat zich niet in het algemeen beantwoorden. Voor het oordeel dat van zeer uitzonderlijke omstandigheden – en dus van een uitzondering op de hoofdregel met betrekking tot het verschoningsrecht – sprake is, gelden zware motiveringseisen.
Daarbij komt in een geval als dit betekenis toe aan de aard en de ernst van het strafbaar feit waarvan het vermoeden bestaat dat het is begaan, de aard en de inhoud van het materiaal waarover zich het verschoningsrecht uitstrekt in verband met het belang dat door het verschoningsrecht wordt gediend, de mate waarin de betrokken belangen van de cliënt worden geschaad als het verschoningsrecht wordt doorbroken en de omstandigheid dat de gegevens niet op een andere manier kunnen worden verkregen.
5.3.3
Wat betreft het belang van de waarheidsvinding geldt als beoordelingsmaatstaf of de betreffende gegevens redelijkerwijs in een zodanig direct verband staan met het strafbare feit waarvan het vermoeden bestaat dat dit is begaan, dat deze gegevens kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen.
(Vgl. HR 18 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:302.)
5.3.4
Als moet worden geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding zwaarder moet wegen dan het verschoningsrecht, mag de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het betreffende feit. Daarbij moet zorg worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de advocaat dan de cliënten die betrokken zijn bij het strafbare feit, onevenredig worden getroffen. (Vgl. HR 30 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD7280, rechtsoverweging 5.2.3.)
5.4
De rechtbank heeft overwogen dat zij in het midden laat of de fragmenten van de drie geluidsbestanden, waarvan de rechter-commissaris heeft beslist dat de officier van justitie en opsporingsambtenaren daarvan kennis mogen nemen, onder het verschoningsrecht van de klager en [medeklager] vallen. Daartoe heeft de rechtbank in de kern overwogen dat, voor zover sprake is van verschoningsgerechtigde informatie, zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen – kort gezegd: de verdenking dat de klager in zijn hoedanigheid van (toenmalig) advocaat zich heeft schuldig gemaakt aan een (poging tot) oplichting van een cliënt, dan wel een (poging tot) omkoping van een medewerker van de Dienst Justitiële Inrichtingen – waardoor het belang van de waarheidsvinding zwaarder moet wegen dan het belang van het verschoningsrecht.
5.5
Gelet op wat onder 5.3.4 is vooropgesteld en in het licht van wat namens de klager is aangevoerd over de vermelding in de betreffende fragmenten van de namen van verschillende (andere) cliënten en betrokkenen “die geen subject van onderzoek zijn”, zoals weergegeven onder 5.2, is de ongegrondverklaring van het klaagschrift niet toereikend gemotiveerd. De rechtbank heeft immers niet kenbaar in haar oordeel betrokken of de belangen van de bedoelde andere cliënten niet onevenredig worden getroffen door het (ongeclausuleerd) ter beschikking stellen van de fragmenten van de geluidsbestanden. Weliswaar houdt de beschikking van de rechter-commissaris in dat slechts de – in die beschikking genoemde – drie geluidsbestanden aan de officier van justitie beschikbaar worden gesteld, maar alleen wat betreft “de passages die naar de inschatting van de rechter-commissaris kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen”, terwijl “overige passages” niet worden vrijgegeven. Uit de beschikkingen van de rechter-commissaris en van de rechtbank blijkt echter niet of en, zo ja, in hoeverre daarmee een specifieke beperking is gesteld in relatie tot het beschikbaar stellen van de betreffende passages. Gelet daarop kan uit die beschikkingen niet zonder meer volgen dat ook is voldaan aan wat onder 5.3.4 is overwogen over de bescherming van de belangen van andere cliënten.
5.6
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het.

6.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De beoordeling door de Hoge Raad van het eerste cassatiemiddel en de overige klachten van het tweede cassatiemiddel heeft als uitkomst dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het derde cassatiemiddel niet nodig.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 december 2025.