3.3De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard. De beschikking van de rechtbank houdt onder meer in:
“beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 98 jo. 552a Wetboek van Strafvordering (...)
Feiten
(...)
De verstrekte geluidsbestanden
Op 5 april 2024 (daags na het rapport van de DJI) werd via het algemene mailadres van de Rijksrecherche een mail ontvangen, afkomstig van ‘ [e-mailadres] ’. De mail had als onderwerp ‘ [naam] ’. Deze e-mail bevatte (links naar) zeven geluidsbestanden, die direct door een digitaal rechercheur zijn veiliggesteld, gescand op virussen en in een aparte geheimhoudersregistratie zijn opgeslagen, zodat het onderzoeksteam er geen toegang toe had.
(...)
Beklag
Het beklag strekt tot vernietiging van de inbeslaggenomen geheimhoudersinformatie, te weten de (fragmenten van de) drie geluidsbestanden waarvan de rechter-commissaris heeft geoordeeld dat het verschoningsrecht moet wijken voor de waarheidsvinding.
Namens [klager] en [medeklager] zijn de volgende standpunten ingenomen:
(....)
4) De rechter-commissaris heeft op onbegrijpelijke gronden geoordeeld dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden en de beslissing is ook onbegrijpelijk gemotiveerd;
5) Er is ten onrechte geconcludeerd dat is voldaan aan de eis van subsidiariteit; en
6) De verstrekking is niet noodzakelijk en niet proportioneel.
(...)
Beoordeling
(...)
Zeer uitzonderlijke omstandigheden
Zoals eerder door de rechter-commissaris is overwogen in zijn beslissing van 25 oktober 2024 is het de vraag of de fragmenten van de drie geluidsbestanden onder het verschoningsrecht van [klager] en [medeklager] vallen. Een advocaat komt namelijk alleen een verschoningsrecht toe met betrekking tot wetenschap die hij in de normale uitoefening van zijn beroep heeft gekregen (zie ook HR 12 maart 2024, rov. 6.2.1). Gelet op de aard van de verdenking en de inhoud van de gesprekken is het de vraag of dat aan de orde was. Net als de rechter-commissaris zal de rechtbank (het antwoord op) deze vraag echter in het midden laten en zich richten op de vervolgvraag of, als al sprake zou zijn van verschoningsgerechtigde informatie, het belang dat het verschoningsrecht dient, zou moeten wijken voor het belang van de waarheidsvinding. De vraag ligt dan ook voor of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht van klager zou moeten worden doorbroken ten behoeve van de waarheidsvinding. De rechtbank stelt bij de beoordeling daarvan het volgende voorop.
Het verschoningsrecht van de advocaat is niet absoluut. Er zijn immers zeer uitzonderlijke omstandigheden denkbaar waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de advocaat als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Dit brengt mee dat de toestemming van de advocaat voor kennisneming van inbeslaggenomen gegevens die onder het verschoningsrecht vallen in zeer uitzonderlijke omstandigheden niet nodig is.
De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt, laat zich niet in een algemene regel samenvatten. De enkele omstandigheid dat een advocaat als verdachte wordt aangemerkt is in ieder geval niet toereikend, maar wel de verdenking van een ernstig strafbaar feit. Dan zal het belang van die cliënten dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de advocaat geheim houdt hetgeen zij hem in die criminele aangelegenheid hebben toevertrouwd moeten wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt (Vgl. ECLI:NL:HR:2009:BH7284). Bij de beoordeling of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die de doorbreking van het verschoningsrecht van een advocaat rechtvaardigen, dienen de volgende factoren in aanmerking te worden genomen: - de aard en ernst van de verdenking in de strafzaak,
- de omstandigheid of het een tegen de advocaat bestaande verdenking betreft,
- het belang van de betreffende gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek, en
- de vraag of de betreffende gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen.
Aard en ernst van de verdenking
[klager] wordt ervan verdacht zich te hebben schuldig gemaakt aan (poging tot) oplichting van een cliënt, dan wel (poging tot) omkoping van een ambtenaar in functie. De verdenking bestaat erin dat [klager] een van deze strafbare feiten heeft begaan in zijn hoedanigheid van advocaat. Volgens de advocaat van [klager] is dit niet alleen een “weinig ernstige” verdenking, er zou überhaupt geen begin van een verdenking jegens [klager] zijn.
De rechtbank kan de advocaat niet volgen in deze stellingen. Dat er nog geen begin van een verdenking zou zijn, is, gelet op het (door de advocaat van [klager] in deze procedure ingebrachte) proces-verbaal van verdenking van 6 juni 2024 en de beslissing van de rechter-commissaris van 25 oktober 2024, een onbegrijpelijk standpunt. Uit deze stukken, en met name uit de daarin opgenomen passages van de geluidsbestanden, blijkt naar het oordeel van de rechtbank namelijk duidelijk een redelijke verdenking. Hier doen de rapporten van de deken en de DJI niets aan af. De door hen ingestelde onderzoeken vonden immers telkens plaats met beperkte onderzoeksmiddelen en enkel binnen het eigen domein, wat in beide gevallen een significant ander domein betreft dan een strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie. Bovendien heeft het Openbaar Ministerie, net als de rechtbank, geen inzage gehad in het volledige rapport van de deken, waardoor het Openbaar Ministerie des te meer gerechtigd is onderzoek te doen.
Het betreft verder een verdenking van een buitengewoon ernstig feit. Het gaat immers om een verdenking dat een advocaat een cliënt zou hebben opgelicht, dan wel een selectiefunctionaris van de DJI zou hebben omgekocht. Nu de verdenking eruit bestaat dat het feit door een advocaat is gepleegd, zou, bij een bewezenverklaring, sprake zijn van een grove integriteitsschending die ook nog eens in negatieve zin afstraalt op de gehele advocatuur als beroepsgroep. Dat dit een “weinig ernstig” feit zou zijn, vindt de rechtbank, gelet op de bijzondere aard van de verhouding tussen een advocaat en zijn of haar cliënt geen begrijpelijk standpunt.
(...)
Een tegen een advocaat bestaande verdenking
In het geval van [klager] is sprake van een verdenking tegen hemzelf als advocaat, terwijl in het geval van [medeklager] hij zelf niet als verdachte is aangemerkt. In hoeverre dit van belang is voor de uitkomst van deze procedure (voor zowel [klager] , als [medeklager] ), zal de rechtbank hieronder (in de conclusie) meewegen.
Het belang van de gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek
De gegevens zijn van essentieel belang voor het strafrechtelijk onderzoek. Immers, zo is de rechtbank gebleken uit onder meer het proces-verbaal van verdenking van 6 juni 2024 en de beslissing van de rechter-commissaris van 25 oktober 2024, een aanzienlijk deel van de verdenking en mogelijk bewijs zal gelegen zijn in de geluidsbestanden ten aanzien waarvan het verschoningsrecht is ingeroepen. Ook de officier van justitie heeft op de zitting het belang van de geluidsbestanden benadrukt. Ten behoeve van de waarheidsvinding zijn deze gegevens dan ook cruciaal.
Kunnen de gegevens op andere wijze worden verkregen?
Een situatie waarin deze specifieke gegevens op andere wijze kunnen worden verkregen, laat zich moeilijk voorstellen. Het gaat namelijk om informatie die, in beginsel, onder het verschoningsrecht valt en dus niet kan worden gebruikt in een strafrechtelijk onderzoek. De informatie is bovendien alleen maar beschikbaar bij de twee personen die zich op hun verschoningsrecht zouden kunnen beroepen ( [klager] en [medeklager] ). Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de derde deelnemer aan de bewuste gesprekken ( [betrokkene 1] ) niet meer in leven is.
De aard van de gegevens
De rechtbank zal enkele aanvullende opmerkingen maken aangaande de aard en inhoud van de gegevens. Het gaat om drie opgenomen gesprekken, namelijk een gesprek tussen een voormalig cliënt van [klager] en [betrokkene 1] en twee gesprekken tussen de drie (voormalig) kantoorgenoten [klager] , [medeklager] en [betrokkene 1] . Ten aanzien van [medeklager] (...)geldt dat hij een beperkte rol speelt. Het betreft immers niet zijn cliënt met wie is gesproken en zijn inbreng in de gesprekken is beperkt. Dat maakt dat ook een eventuele inbreuk op zijn verschoningsrecht beperkt van aard is. Daarbij komt dat in de driegesprekken niet wordt gesproken over een strafzaak, processtrategie of evidente zaken die het verdedigingsbelang dienen, maar vooral hoe een dubieuze kwestie zowel intern, als extern het beste kan worden afgewikkeld. De rechtbank meent dan ook dat de gegevens in elk geval niet tot de kern van het verschoningsrecht kunnen worden gerekend, wat meespeelt bij de weging of het belang dat het verschoningsrecht dient zou moeten prevaleren boven het belang van de waarheidsvinding.
Conclusie
Als de rechtbank het voornoemde samenvat: er is sprake van een redelijke verdenking van een buitengewoon ernstig strafbaar feit jegens een advocaat ( [klager] ). De gegevens waarop het verschoningsrecht van toepassing is, zijn essentieel voor het onderzoek naar de verdenking jegens [klager] en kunnen niet op andere wijze worden verkregen. Hierbij is bovendien van belang dat de inhoud van de gegevens weliswaar binnen het domein van het verschoningsrecht valt (en als zodanig wordt getoetst), maar niet de kern ervan raakt. Ten aanzien van [medeklager] geldt verder dat zijn rol en inbreng en daarmee de inbreuk op zijn verschoningsrecht, beperkt is. Weliswaar is de verdenking gericht tegen [klager] (als advocaat), maar gelet op de aard en inhoud van de gesprekken (zie hiervoor) is de rechtbank van oordeel dat ook ten aanzien van [medeklager] (ook kijkend naar zijn summiere inbreng in de gesprekken) een doorbreking van zijn verschoningsrecht (als niet-verdachte verschoningsgerechtigde) gerechtvaardigd is.
De rechtbank is al met al van oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor het maatschappelijk belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren boven het maatschappelijk belang van het verschoningsrecht van [klager] en [medeklager] en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden.
(...)
De rechtbank zal daarom het beklag van zowel [klager] , als [medeklager] ongegrond verklaren.”