Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
2 december 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 januari 2024. De verdachte, geboren in 1971, was beschuldigd van meermalen gepleegde oplichting door zich voor te doen als een bonafide dakdekker. Hij liet klanten voorschotten betalen, maar voerde de werkzaamheden niet (volledig) uit. De Hoge Raad behandelde verschillende cassatiemiddelen, waaronder klachten over het daderschap van de verdachte, de weigering van het hof om een foto in te brengen, en de vorderingen van benadeelde partijen. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de gijzeling in verband met schadevergoedingsmaatregelen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging, met uitzondering van de klacht over de redelijke termijn in de cassatiefase, die gegrond werd verklaard. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 31 maanden naar 30 maanden. Daarnaast werd de duur van de gijzeling voor de benadeelde partijen aangepast, zodat deze voldeed aan de wettelijke maximumduur van één jaar. De uitspraak van het hof werd ambtshalve vernietigd, maar het beroep werd voor het overige verworpen.